ECLI:NL:RBROT:2017:7346
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen terugvordering WAO-uitkering en vaststelling van het periodeloon
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een WAO-uitkering ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin zijn uitkering over de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2016 definitief was vastgesteld, wat resulteerde in een terugvordering van € 1.903,55. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het UWV de uitkering correct had vastgesteld op basis van de geldende wet- en regelgeving. De rechtbank benadrukte dat de vergelijking van het SV-loon van de eiser met het maatmaninkomen correct was uitgevoerd en dat de wijziging van de wetgeving, die overging van uurloonvergelijking naar periodeloonvergelijking, niet onrechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet kon aantonen dat de berekening van het UWV onjuist was en dat de eiser zelf verantwoordelijk was voor het monitoren van zijn inkomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.