ECLI:NL:RBROT:2017:7292

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
22 september 2017
Zaaknummer
C/10/527390 / HA RK 17-441
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 september 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.J. Stapel, heeft het verzoek ingediend met het doel bewijs te vergaren in het kader van een aanhangige strafzaak en een civiele procedure tegen de Staat der Nederlanden en een derde partij. Verzoeker stelt dat verweerder weigert te getuigen over relevante feiten die van belang zijn voor zijn rechtsvorderingen. Verweerder heeft ter zitting verklaard geen verklaring af te willen leggen, tenzij hij daartoe door de rechtbank wordt opgeroepen. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat een voorlopig getuigenverhoor alleen toelaatbaar is in het kader van een civiele procedure en niet in het kader van een strafzaak. De rechtbank oordeelt dat het verzoek feitelijk gericht is tegen andere partijen, en dat verweerder op oneigenlijke gronden als verweerder is aangemerkt. De rechtbank concludeert dat verzoeker misbruik maakt van procesrecht en dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door verweerder. Het verzoek wordt afgewezen en verzoeker wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van verweerder op nihil worden gesteld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rekestnummer: C/10/527390 / HA RK 17-441
Beschikking van 26 september 2017
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat mr. T.J. Stapel,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder,
verschenen in persoon.
Partijen worden hierna [verzoeker] en [verweerder] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, met producties;
  • de productie van [verweerder] ;
  • de mondelinge behandeling;
  • de brief van mr. Stapel van 28 augustus 2017;
  • de brief van [verweerder] van 4 september 2017.
1.2.
[verzoeker] is na de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld om te reageren op de productie die [verweerder] ter zitting heeft overgelegd. [verweerder] is in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven op de brief van mr. Stapel van 28 augustus 2017.

2.Het standpunt van partijen

2.1.
[verzoeker] verzoekt om het houden van een voorlopig getuigenverhoor.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij belang heeft bij zijn verzoek omdat hij met het oog op een reeds aanhangige strafzaak en een nog aanhangig te maken procedure tegen de Staat der Nederlanden en een aanhangige procedure tegen [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) nader bewijs wenst te vergaren. Volgens [verzoeker] weigert [verweerder] te verklaren/getuigen c.q. reeds eerder gedane opmerkingen omtrent de dood van [persoon 2] nader toe te lichten. [verzoeker] stelt dat [verweerder] door deze weigering onrechtmatig jegens hem handelt omdat [verzoeker] hierdoor niet in staat is zijn stellingen in de bovengenoemde procedures nader te onderbouwen. Naast [verweerder] wenst [verzoeker] eveneens [persoon 3] als getuige te horen over het feit dat [verweerder] enkel onder ede bij de rechtbank zou willen getuigen.
2.2.
[verweerder] heeft ter zitting aangevoerd geen verklaring bij [verzoeker] af te willen leggen. Enkel indien hij opgeroepen wordt door de rechtbank of een bevoegde autoriteit is hij bereid een verklaring af te leggen. [verweerder] heeft voorts ter zitting naar voren gebracht dat hij nooit een kluisverklaring bij een notaris heeft afgelegd. Volgens hem kloppen de persoonsgegevens van de door [verzoeker] overgelegde kluisverklaring niet en is zijn handtekening die onderaan het document staat vervalst.

3.De beoordeling

3.1.
Ten aanzien van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor als
bedoeld in artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) geldt dat de rechter ingevolge artikel 166 Rv heeft na te gaan of de in het verzoekschrift gestelde feiten of rechten die verzoeker wil bewijzen, gegeven de aard en het beloop der rechtsvordering relevant zijn. De rechter komt ter zake van een verzoek tot voorlopig getuigenverhoor geen discretionaire bevoegdheid toe. Een verzoek kan, als het overigens aan de eisen van toewijzing daarvan voldoet, evenwel worden afgewezen als de rechter van oordeel is dat verzoeker daarbij geen belang heeft als bedoeld in artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek, dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde, dat misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid een voorlopig getuigenverhoor te verlangen, waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten of als het verzoek afstuit op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
3.2.
De rechtbank begrijpt dat [verzoeker] [verweerder] onder meer wenst te horen in het kader van een reeds aanhangige strafzaak. Een voorlopig getuigenverhoor is uitsluitend toelaatbaar in gevallen die kunnen leiden tot of reeds [persoon 1] geleid tot een geding voor de burgerlijke rechter. Voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor in het kader van c.q. ten behoeve van een (reeds aanhangige) strafzaak ontbreekt dan ook een deugdelijke wettelijke grondslag.
3.3.
Voor zover het verzoek gebaseerd is op een aanhangige civiele procedure c.q. een nog aanhangig te maken procedure overweegt de rechtbank als volgt. In het verzoekschrift wordt [verweerder] aangeduid als verweerder, maar feitelijk gaat het om een procedure tegen (een) andere partij(en), te weten de Staat der Nederlanden en [persoon 1] . Laatstgenoemden zijn door [verzoeker] niet in deze procedure betrokken. Ter zitting is door [verzoeker] naar voren gebracht dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor tegen de Staat der Nederlanden en [persoon 1] allerlei complicaties oplevert, in tegenstelling tot een verzoek tegen [verweerder] . Omdat van [verweerder] als verweerder de minste weerstand wordt verwacht, is het verzoek tegen hem gericht. Echter, nu het verzoek feitelijk gericht is tegen een andere partij, is [verweerder] op oneigenlijke gronden als verweerder aangemerkt en is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van misbruik van procesrecht.
3.4.
[verzoeker] heeft in het verzoekschrift gesteld dat [verweerder] jegens hem onrechtmatig handelt door geen getuigenverklaring af te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een ondeugdelijke grondslag voor het verzoek. [verweerder] heeft verklaard alleen tegenover een rechter c.q. een bevoegde autoriteit als getuige een verklaring te willen afleggen. Dat is een rechtens te respecteren standpunt. Het niet ingaan op een verzoek van [verzoeker] om een verklaring af te leggen, brengt nog niet met zich mee dat er sprake is van onrechtmatig handelen.
3.5.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat van de bevoegdheid tot het gebruik van dit middel misbruik wordt gemaakt. [verzoeker] kan na afweging van de wederzijdse belangen in redelijkheid niet tot toepassing van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te doen houden worden toegelaten. De rechtbank zal het verzoek derhalve afwijzen.
3.6.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van [verweerder] worden op nihil gesteld nu door [verweerder] geen verweerschrift is ingediend.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek af,
4.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder] op nihil gesteld.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2017. 2027 / 676