ECLI:NL:RBROT:2017:7281

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2017
Publicatiedatum
22 september 2017
Zaaknummer
10/740260-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerspositie en bewijswaardering in strafzaak met betrekking tot Opiumwet

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2017, is de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van stoffen die bestemd zijn voor de bereiding van cocaïne en/of heroïne, in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging tot bewijsuitsluiting verworpen, waarbij de verdediging aanvoerde dat de doorzoeking van het voertuig van de verdachte onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de verbalisanten bevoegd waren om de verdachte staande te houden op basis van informatie van een collega, en dat het aantreffen van een doos met bruinkleurig poeder voldoende verdenking opleverde voor een misdrijf op grond van de Opiumwet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 mei 2017 te Rotterdam een doos met stoffen voorhanden had, waarvan hij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat deze bestemd waren voor het plegen van een feit als bedoeld in de Opiumwet. De verdachte heeft verklaard dat hij naar het adres was gestuurd om auto-onderdelen op te halen, maar deze verklaring werd als ongeloofwaardig beschouwd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het voorbereiden van de bereiding van cocaïne en/of heroïne door het voorhanden hebben van versnijdingsmiddelen, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/740260-17
Datum uitspraak: 25 augustus 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol,
raadsman mr. A.A. Boersma, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 augustus 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Ahbata heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Beoordeling van het bewijs en bewijswaardering

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. De officier van justitie heeft ter terechtzitting de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de doorzoeking in het voertuig van de verdachte onrechtmatig is geweest. Als gevolg hiervan dient hetgeen bij deze doorzoeking is aangetroffen van het bewijs uitgesloten te worden. Dat leidt tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een veroordeling te komen.
De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De verbalisant [naam verbalisant 1] heeft zijn bevindingen dat de verdachte het pand aan de [adres delict] binnen is gegaan en daar met een doos in zijn handen is uitgekomen aan zijn collega’s [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 3] doorgegeven. Hij heeft hen gevraagd om het kenteken van de auto van de verdachte te controleren. In het proces-verbaal van bevindingen van [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 3] wordt niet gerelateerd op grond van welke politiebevoegdheid zij de verdachte hebben staande gehouden noch welke bevoegdheid ten grondslag lag aan inbeslagname van de doos in de kofferbak.
Uit het proces-verbaal is ook onvoldoende duidelijk geworden op grond waarvan de verbalisant in de kofferbak heeft gekeken.
Verder is aangevoerd dat de verdachte er niet van op de hoogte was dat er versnijdingsmiddelen in de doos lagen. Er lag geen bruin poeder op de buitenkant van de doos waardoor hij had kunnen weten dat er versnijdingsmiddelen in de doos zaten.
Het ontbreken van deze wetenschap dient eveneens tot vrijspraak te leiden.
4.3.
Beoordeling
Uit het proces-verbaal van bevindingen, nummer [proces-verbaalnummer 1] , opgemaakt door de verbalisant [naam verbalisant 1] , is gebleken dat hij op 17 mei 2017 belast was met het zicht hebben op de omgeving bedrijventerrein Nieuw-Mathenesse. Hij heeft post gevat in de buurt van het pand aan de [adres delict] waar een autobedrijf genaamd [naam autobedrijf] is gevestigd. In de weken voorafgaand aan de aanhouding van de verdachte had de verbalisant twee keer vastgesteld dat bij dit bedrijf voertuigen kwamen waarvan in de politiesystemen bleek dat of de tenaamgestelden of de voertuigen zelf betrokken zijn geweest bij wisselende criminele zaken. Daarnaast is hem opgevallen dat een groot aantal personen in auto’s slechts voor korte tijd het pand binnen gingen en daarna weer wegreden.
Om 18:12 uur zag hij een donkergrijze Opel Corsa arriveren waarvan de bestuurder parkeerde vlak naast [adres delict] en vervolgens dat pand binnenging. Drie minuten later zag de verbalisant deze bestuurder het [adres delict] weer uitkomen. De man droeg een lichtbruine doos die hij in de kofferbak van de Corsa zette. De bestuurder stapte in en reed weg. Deze bevindingen heeft [naam verbalisant 1] doorgegeven aan zijn verbalisanten [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 3] met het verzoek het kenteken van de Opel Corsa te noteren. Wanneer hij van [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 3] vervolgens hoort dat het om een auto met Belgisch kenteken gaat, zegt hij dit een vreemde gang van zaken te vinden.
In het proces-verbaal nummer [proces-verbaalnummer 2] , is door de verbalisanten, [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 3] gerelateerd dat zij op 17 mei 2017 omstreeks 18:13 in het gebied Oud-Mathenesse en het gebied rondom de Keileweg te Rotterdam waren. Om 18:14 uur kregen zij een telefonisch tekstbericht van verbalisant [naam verbalisant 1] waarin stond dat er vanaf de [adres delict] te Rotterdam een donkerkleurige Corsa wegreed in de richting van de Benjamin Franklinstraat te Rotterdam. Volgens [naam verbalisant 1] was de bestuurder van deze Corsa circa drie minuten aanwezig geweest in een aldaar gelegen pand om uit dit pand een grote doos mee te nemen. De verbalisanten zagen bijna direct een donkerkleurige Opel Corsa de Benjamin Franklinstraat op rijden vanuit de [adres delict] . Zij zijn vervolgens achter de Opel Corsa gaan rijden die bleek te zijn voorzien van Belgisch kenteken. Zij hebben het voertuig tot stilstand gebracht en de bestuurder vervolgens aangesproken. De verbalisanten valt op dat de bestuurder hevig trillende handen heeft nadat om zijn identiteitsbewijs is gevraagd. De verbalisant [naam verbalisant 3] heeft vervolgens een rondje om de auto gelopen en heeft aan de achterzijde van het voertuig door het raam gekeken. Omdat er geen hoedenplank aanwezig was in het voertuig kon hij in de kofferbak een kartonnen doos zien staan. Hij zag dat er over de gehele bovenzijde van de doos een bruinkleurig poeder lag, lijkend op heroïne.
Hierna heeft hij de kofferbak opengemaakt en de kartonnen doos geopend. In de kartonnen doos zaten diverse doorzichtige zakken liggen met daarin bruinkleurig poeder.
De omstandigheden zoals die blijken uit de inhoud van de beide hiervoor genoemde processen-verbaal, bezien in hun onderlinge samenhang, geven voldoende inzicht in de reden waarom de verdachte in eerste instantie is staande gehouden en later, naar aanleiding van het aantreffen van de doos in de kofferbak, is aangehouden. De bevoegdheid van de verbalisanten tot het staande houden bestond op grond van de informatie van hun collega. Het aantreffen van de doos met het bruine poeder leverde de verdenking van een misdrijf op grond van de Opiumwet op. Op grond daarvan kon de verdachte worden aangehouden en de doos in beslag worden genomen.
Het verweer tot bewijsuitsluiting wordt verworpen.
De verdachte heeft pas ter terechtzitting op 25 augustus 2017 verklaard dat hij door “ [naam] ” naar het betreffende adres was gestuurd om auto-onderdelen op te halen. Deze verklaring is oncontroleerbaar, nu de verdachte niet meer gegevens over ‘ [naam] ’ kan of wil geven. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 3] heeft de verbalisant [naam verbalisant 3] door de autoruit heen gezien dat er over de gehele bovenzijde van de doos een bruinkleurig poeder lag. Dit moet ook zichtbaar zijn geweest op het moment dat de verdachte de doos meenam. De stelling dat de verdachte niet wist of niet had kunnen weten dat zich in de doos middelen bevonden die bedoeld waren voor het versnijden van verdovende middelen is daardoor ongeloofwaardig.
4.4.
Conclusie
Door het voorhanden hebben van een doos met grote hoeveelheden versnijdingsmiddelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het verrichten van voorbereidingshandelingen voor het bereiden, verwerken en bewerken van cocaïne en/of heroïne.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 17 mei 2017 te Rotterdam,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken
en/ofverwerken, van cocaïne en/of heroïne, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne
(telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te
bereiden en/of te bevorderen, opzettelijk stoffen, te weten
hoeveelheden van 999,00 gram
coffeïneen 983,70 gram paracetamol, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die
feit(en);
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen door stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Verdachte heeft hoeveelheden coffeïne en paracetamol, bekende versnijdingmiddelen, voorhanden gehad. Hij heeft hierdoor een bijdrage geleverd aan de markt in verdovende middelen. De handel in verdovende middelen heeft veel hieraan gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg. Drugswinsten worden vergroot door het vermengen van cocaïne en heroïne met de bij de verdachte aangetroffen versnijdingsmiddelen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 mei 2017, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf
De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die reeds door de verdachte in voorarrest is doorgebracht.
Hiervoor bestaat echter geen aanleiding omdat de verdachte met zijn handelen een belangrijke bijdrage levert aan de productie van heroïne en/of cocaïne. Dat de rechtbank uiteindelijk toch op een lagere straf uitkomt dan door de officier van justitie geëist, houdt verband met de waardering van de feiten in vergelijking met andere, soortgelijke, zaken.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 100 (honderd) dagen, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.B. Smits, voorzitter,
en mrs. C.A. van Beuningen en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 17 mei 2017 te Rotterdam, althans in Nederland,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van
Nederland brengen van cocaïne en/of heroïne, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne
(telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te
bereiden en/of te bevorderen, opzettelijk stoffen, te weten
een of meerdere (grote) hoeveelhe(i)d(en) (van 999,00 gram en/of 983,70 gram)
coffeïne en/of paracetamol,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te
vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die
feit(en);
(artikel 10A Opiumwet)
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet