ECLI:NL:RBROT:2017:7085

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
526312 / HA RK 17-380
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. C.H. Kemp-Randewijk door verzoeker niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2017 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker, dat was ingediend tegen mr. C.H. Kemp-Randewijk, rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op een brief van de griffier, gedateerd 7 april 2017, waarin feiten en omstandigheden werden uiteengezet die aanleiding gaven tot het verzoek. Echter, het verzoek tot wraking werd pas op 2 mei 2017 ingediend, wat volgens de rechtbank te laat was. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, zoals vereist door artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank benadrukte dat de termijn voor het indienen van een wrakingsverzoek onmiddellijk na het bekend worden van de feiten en omstandigheden dient te worden gerespecteerd, en dat een overschrijding van deze termijn niet verschoonbaar was. Hierdoor werd de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 526312/ HA RK 17-380
Beslissing van 31 mei 2017
op het verzoek gedaan uit naam van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
(hierna te noemen [naam verzoeker])
strekkende tot wraking van:
mr. C.H. Kemp-Randewijk, rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij deze rechtbank is aanhangig een door [naam vennootschap] N.V. ingediende civielrechtelijke vordering tegen [naam verzoeker] als gedaagde.
Die procedure draagt als kenmerk 5692877 CV EXPL 17-4448.
Bij brief van 2 mei 2017, bij de rechtbank binnengekomen op 3 mei 2017, is uit naam van [naam verzoeker] de wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hierboven genoemde procedure.
[naam verzoeker], [naam vennootschap] N.V. alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zij zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 8 mei 2017.
Bij brief van 28 mei 2017, bij de rechtbank binnengekomen op 29 mei 2017, is uit naam van [naam verzoeker] gereageerd op de brief van de rechter.
Ter zitting van 30 mei 2017 waar het wrakingsverzoek is behandeld, is niemand verschenen.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
Het wrakingsverzoek is uit naam van [naam verzoeker] ingediend door een onbekend gebleven persoon. De wrakingskamer houdt het ervoor dat deze onbekend gebleven persoon daartoe gerechtigd was, nu ook op vergelijkbare wijze ingediende verzoeken tot aanhouding van de zaak (in verband met het verblijf van [naam verzoeker] in het buitenland) al zijn ingewilligd, en nader onderzoek daarnaar, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, niet doelmatig is.
2.2.
Thans is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan [naam verzoeker] bekend waren geworden, zoals artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vereist.
2.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende. Aan het verzoek tot wraking is de inhoud van de brief van de griffier aan [naam verzoeker], gedateerd 7 april 2017, ten grondslag gelegd.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wraking dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
In dit geval is die termijn ruimschoots overschreden. Immers, die brief is op 7 april 2017 verzonden naar het adres waarop [naam verzoeker] staat ingeschreven, zodat moet worden aangenomen dat de inhoud daarvan kort daarna bekend is geworden bij [naam verzoeker], of in ieder geval bij degene die daar kennelijk zijn belangen behartigt, terwijl het verzoek tot wraking eerst is ingediend op 2 mei 2017.
De wrakingskamer overweegt dat gesteld noch gebleken is dat de hiervoor bedoelde termijnoverschrijding verschoonbaar is.
2.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [naam verzoeker] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek dat kennelijk namens of ten behoeve van hem is gedaan.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart [naam verzoeker] niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. C.H. Kemp-Randewijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.J.P. van Essen, voorzitter, mr. M. Fiege en
mr. A. Buizer, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 mei 2017 in tegenwoordigheid van mr. N. Jallal, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-