ECLI:NL:RBROT:2017:7036

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
12 september 2017
Zaaknummer
529038 / HA RK 17-529
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam op 13 juli 2017 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een vennootschap, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. B. van Mieghem, tegen mr. C. Sikkel, de rechter in een vrijwaringsprocedure. De wraking was gegrond op de inhoud van een tussenvonnis van 7 juni 2017, waarin de rechter enkele rechtsoverwegingen had gemaakt die de verzoekster als onbegrijpelijk en vooringenomen beschouwde. De wrakingskamer oordeelde dat de juridische oordelen en de motivering van de rechter niet zo onbegrijpelijk waren dat ze alleen door vooringenomenheid konden worden verklaard. Het verzoek tot wraking kan niet worden gebruikt om de juistheid van een beslissing inhoudelijk aan de orde te stellen; daarvoor is hoger beroep de juiste weg. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de vrees van de verzoekster dat de rechter niet onpartijdig was. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen na een zorgvuldige afweging van de aangevoerde gronden en de context van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 10/529038 HA RK 17-529
Beslissing van 13 juli 2017
op het verzoek van
de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
[naam vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster,
advocaat: mr. B. van Mieghem,
strekkende tot wraking van:
mr. C. Sikkel,
rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling Privaatrecht, Team Haven en Handel (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

In de procedure met zaaknummer C/10/488619 HA ZA 15-1142 tussen [naam eiseres 1] (hierna: [naam eiseres 1]) en haar verzekeraar [naam eiseres 2] (hierna gezamenlijk aangeduid als [naam eiseres 1] c.s.) als eiseressen en [naam gedaagde 2] (hierna: [naam gedaagde 2]) en [naam verzoekster] als gedaagden is op 1 februari 2017 vonnis gewezen, waarbij - verkort weergegeven - is geoordeeld dat [naam verzoekster] toerekenbaar tekortgeschoten is in haar verbintenis jegens [naam eiseres 1] en aansprakelijk wordt gehouden voor de door [naam eiseres 1] c.s. geleden schade. De vorderingen van [naam eiseres 1] c.s. tegen [naam gedaagde 2] zijn afgewezen.
1.1.1
[naam verzoekster] heeft [naam gedaagde 2] bij dagvaarding van 24 mei 2017 in vrijwaring opgeroepen en heeft gevorderd [naam gedaagde 2] te veroordelen tot al datgene waartoe [naam verzoekster] in de hoofdzaak met zaaknummer C/10/488619 HA ZA 15-1142 zal worden veroordeeld.
In de vrijwaringsprocedure tussen [naam verzoekster] en [naam gedaagde 2] met zaaknummer C/10/502502 HA ZA 16-525 heeft de rechter op 7 juni 2017 een tussenvonnis gewezen, waarbij de zaak naar de rol van 5 juli 2017 is verwezen voor akte uitlaten aan de zijde van [naam verzoekster].
1.2
Bij brief van 14 juni 2017, met producties, heeft (de advocaat van) [naam verzoekster] een
wrakingsverzoek tegen de rechter in de vrijwaringsprocedure met zaaknummer C/10/502502/HA ZA 16-525 ingediend.
1.3
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het dossier met voornoemd zaaknummer met daarin de processtukken en het tussenvonnis van 7 juni 2017 alsmede het vonnis in de hoofdzaak van 1 februari 2017.
[naam verzoekster] alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek wordt behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. Op 21 juni 2017 heeft de rechter aan de wrakingskamer een schriftelijke reactie doen toekomen waarbij zij voorts te kennen heeft gegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.6
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 29 juni 2017 behandeld. Namens [naam verzoekster] is
haar advocaat mr. B. van Mieghem ter zitting verschenen, die het wrakingsverzoek (nader) mondeling heeft toegelicht. Voorts is ter zitting verschenen mr. R. Sinke namens [naam gedaagde 2].

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft [naam verzoekster] - verkort en zakelijk weergegeven -
het volgende aangevoerd:
De eerste wrakingsgrond heeft betrekking op het negeren van een door [naam verzoekster] gegeven toelichting in de dagvaarding ten aanzien van het bewaard moeten blijven van de pull rods.
In rechtsoverweging 2.6 van het vonnis is door de rechter ten onrechte overwogen dat gesteld noch gebleken is dat de SOW (Scope of Works) instructies bevat die uitdrukkelijk betrekking hebben op strand jack supports en /of pull rods. [naam verzoekster] heeft wel degelijk in onderdeel 18 van de dagvaarding aangegeven waar, namelijk in onderdeel 3.2.5 van de SOW, vermeld staat dat de pull rods bewaard moesten blijven. De rechter heeft kennelijk wel kennisgenomen van onderdeel 18 van de dagvaarding, maar zij heeft daaraan een onbegrijpelijk oordeel verbonden.
2.1.1
De tweede wrakingsgrond ziet op rechtsoverweging 2.7 van het tussenvonnis. Het eerste onderdeel van rechtsoverweging 2.7, waarin is opgenomen dat [naam verzoekster] niet wordt gevolgd in haar stelling dat de overeenkomst met [naam gedaagde 2] specifieke instructies bevat, is onbegrijpelijk. Alleen al uit het tweede deel van rechtsoverweging 2.7 blijkt dat de overeenkomst wel degelijk een specifieke bepaling bevat omtrent materiaal dat verschroot kan worden, zodat het stellige oordeel uit het eerste onderdeel niet juist kan zijn. De bewoordingen van rechtsoverweging 2.7 geven voorts blijk van vooringenomenheid, waarbij van betekenis is te achten dat door de rechter een redenering wordt gehanteerd die niet is bepleit door de wederpartij in de vrijwaringsprocedure. De bewoordingen van rechtsoverweging 2.7 en het daarin besloten (waarde)oordeel zijn bovendien onnodig bagatelliserend. Voor [naam verzoekster] is vervolgens onbegrijpelijk de redenering dat de opmerking over vernietiging slechts zou moeten worden gezien als onderdeel van een overzicht van de uit te voeren werkzaamheden en niet als een instructie. De rechter introduceert hierbij op eigen initiatief een onderscheid tussen “instructies” in een overeenkomst en een “gewone” omschrijving van de uit te voeren werkzaamheden in een overeenkomst.
2.1.2
De derde wrakingsgrond heeft betrekking op het ten onrechte voortzetten van het debat over de algemene voorwaarden. Uit rechtsoverweging 2.13 tot en met 2.15 en uit de beslissing blijkt dat [naam verzoekster] in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de door [naam gedaagde 2] bij conclusie van dupliek opgeworpen stelling dat een algemene voorwaarde van [naam verzoekster] onredelijk bezwarend zou zijn. Ook voor deze beslissing geldt dat deze niet alleen juridisch onjuist is, omdat de rechter ambtshalve het recht had moeten toepassen en had moeten concluderen dat voor deze discussie geen ruimte bestaat, maar ook blijk geeft van (althans doet vrezen voor) vooringenomenheid. De gebreken in het tussenvonnis kunnen niet worden gereduceerd tot kennelijke schrijffouten of vergissingen. Bij [naam verzoekster] bestaat de gegronde vrees dat een onpartijdige en zorgvuldige behandeling niet gewaarborgd is.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust en bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. De rechter heeft daartoe - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De gronden I en II zien op de begrijpelijkheid van de beoordeling in rechtsoverwegingen 2.6 en 2.7 van het tussenvonnis. Die beoordeling is aldaar gemotiveerd en de rechter voelt zich niet vrij om deze onderdelen in het kader van deze wrakingsprocedure nader toe te lichten of uit te leggen. Grond III betreft een procedureel punt. Over het standpunt van [naam gedaagde 2] ten aanzien van de onredelijke bezwarendheid van een beding in de algemene voorwaarden van [naam verzoekster] was nog geen partijdebat gevoerd. Gelet op de het beginsel van hoor een wederhoor is de zaak naar de rol verwezen. Tegen de achtergrond van de feiten en het partijdebat is de rechter tot een oordeel en een motivering daarvan gekomen. Deze inhoudelijke oordelen, die [naam verzoekster], desgewenst in hoger beroep kan aanvechten, leveren geen zwaarwegende aanwijzingen op dat de rechter ten aanzien van [naam verzoekster] niet onpartijdig is, dan wel dat de vrees hiervoor objectief gerechtvaardigd is.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door een verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van een rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
Aan de door [naam verzoekster] aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor
het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door [naam verzoekster] geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert die - objectief - gerechtvaardigd is. De wrakingskamer overweegt dienaangaande als volgt.
3.3
Vooropgesteld moet worden dat het tot de normale taak van de rechter behoort om gedurende de procedure (tussen)beslissingen te nemen over de geschilpunten tussen partijen alsmede het verdere processuele verloop van de procedure. Een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter levert op zichzelf geen grond voor wraking op. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Het voorgaande kan anders zijn indien een aangevochten beslissing of de motivering daarvan zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
Het verzoek tot wraking is gegrond op de inhoud van het tussenvonnis van 7 juni 2017, meer in het bijzonder rechtsoverwegingen 2.6 (eerste deel) en 2.7, alsmede rechtsoverweging 2.13 tot en met 2.15. Rechtsoverweging 2.6 (eerste deel) luidt als volgt:
“Gesteld nog gebleken is dat de SOW instructies bevat die uitdrukkelijk betrekking hebben op strand jack supports en/of pull rods. [naam verzoekster] stelt dat in de SOW is vastgelegd dat het push pull systeem bewaard moest worden maar laat na aan te geven waar dat staat. Voor zover is gedoeld op artikel 3.2.5, tweede bullitpoint, dan staat daarin dat de skidbeams S11 en P11 bewaard moeten worden”.
In rechtsoverweging 2.7 is het volgende overwogen: “De rechtbank volgt [naam verzoekster] niet in haar stelling dat haar overeenkomst met [naam gedaagde 2] specifieke instructies bevat over het materiaal dat verschroot mag worden. [naam verzoekster] wijst ter onderbouwing van deze stelling op de omschrijving op p. 2-3 van de overeenkomst [naam verzoekster]-[naam gedaagde 2] van de verschillende werkzaamheden van [naam gedaagde 2] die betrekking hebben op de “S44 Cargo Barge Clean Off”. Weliswaar maakt van deze omschrijving slechts op één plaats een formulering deel uit die wijst op vernietiging, namelijk ‘scrapping’ van de ‘grillage beam’, daar staat echter tegenover dat niet gezegd kan worden dat deze omschrijving van de werkzaamheden van [naam gedaagde 2] tevens is geformuleerd als een instructie aan [naam gedaagde 2]. Het gaat hier slechts om een overzicht van de door [naam gedaagde 2] uit te voeren werkzaamheden met bijbehorend tarief. Aangezien deze stelling van [naam verzoekster] niet opgaat, is dan ook niet komen vast te staan dat het bewaren van onderdelen het uitgangspunt is van de instructies in de SOW (‘bewaren, tenzij’).”
Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn deze juridische oordelen en de motivering daarvan zowel op zichzelf als in onderlinge samenhang bezien niet zo zeer onbegrijpelijk dat daarvoor geen andere verklaring kan worden gegeven, dan dat deze door vooringenomenheid zijn ingegeven. Daarbij komt dat het middel van wraking niet kan worden benut om de juistheid van een beslissing inhoudelijk aan de orde te stellen. Daarover dient in hoger beroep te worden geklaagd.
Ook ten aanzien van de inhoud van rechtsoverweging 2.13 tot met 2.15 komt de wrakingskamer tot hetzelfde oordeel. [naam verzoekster] is in de gelegenheid gesteld om nader te reageren op een door [naam gedaagde 2] eerst bij conclusie van dupliek in vrijwaring ingenomen standpunt dat een beding uit de algemene voorwaarden van [naam verzoekster] onredelijk bezwarend is.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is die beslissing van de rechter en de motivering daarvan niet zo zeer onbegrijpelijk dat daarvoor geen andere verklaring kan worden gegeven, dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven. [naam verzoekster] heeft immers door middel van een nadere schriftelijke ronde de gelegenheid gekregen om te reageren op hetgeen in het tussenvonnis ten aanzien van de onredelijke bezwarendheid van de algemene voorwaarden is overwogen en beslist, ook ten aanzien van hetgeen [naam verzoekster] thans heeft opgemerkt over de onjuiste toepassing van de wet.
3.5
De slotsom luidt dat het verzoek ongegrond is en moet worden afgewezen.

4.De beslissing

wijst af het verzoek tot wraking van mr. C. Sikkel.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.P. Hameete, voorzitter en mr. W.P.M. Jurgens
en mr. I.K. Rapmund, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 13 juli 2017 in tegenwoordigheid van mr. C.J.C. Korteland, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-