ECLI:NL:RBROT:2017:7033

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
12 september 2017
Zaaknummer
527798 / HA RK 17-459
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in faillissementszaak

In deze zaak hebben verzoekers, beiden gefailleerden, een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. V.M. de Winkel, de rechter-commissaris in hun faillissementsprocedure. Het verzoek is gedaan op grond van de stelling dat de rechter-commissaris niet onpartijdig zou zijn, omdat hij niet adequaat zou hebben gereageerd op hun klachten over de curator. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter-commissaris op 24 maart 2017 door verzoekers is geïnformeerd over hun klachten en dat hij deze heeft doorgeleid naar de rechtbank, wat correct is. De rechter-commissaris heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat hij voornemens is om de rechtbank te adviseren het verzoek tot ontslag van de curator af te wijzen. De wrakingskamer heeft geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn voor partijdigheid van de rechter-commissaris. De verzoekers hebben niet voldoende onderbouwd dat de rechter-commissaris niet onpartijdig zou zijn, en de wrakingskamer heeft geconcludeerd dat het verzoek ongegrond is. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen is genomen op 4 juli 2017.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 527798 / HA RK 17-459
Beslissing van 4 juli 2017
op het verzoek van
[naam verzoeker], verzoeker
en
[naam verzoekster], verzoekster,
postadres [adres],
hierna tezamen aan te duiden als: verzoekers,
advocaat mr. S.G. Blasweiler te Ede,
strekkende tot wraking van:
mr. V.M. de Winkel, rechter in de rechtbank Rotterdam, team insolventie
(hierna: de rechter-commissaris).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij vonnis van deze rechtbank van 12 juli 2016 zijn verzoekers op verzoek van de [naam bank] beiden in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. V.M. de Winkel tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. C. van den Bergh tot curator. De faillissementsprocedures dragen als kenmerken C/10/16/383-384 F.
Bij brief met bijlagen van 26 mei 2017 heeft de advocaat van verzoekers wraking van de rechter-commissaris verzocht.
Verzoekers en hun advocaat, de rechter-commissaris, alsmede de curator zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter-commissaris is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter-commissaris heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief met bijlagen van 16 juni 2017.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 20 juni 2017. Verschenen zijn verzoekster, de advocaat van verzoekers, de rechter-commissaris en de curator.
Verzoekster en de advocaat namens verzoekers, alsmede de rechter-commissaris hebben ieder hun standpunt nader toegelicht, waarbij de advocaat een pleitnota heeft overgelegd en voorgedragen en waarbij door verzoekster en de rechter-commissaris stukken zijn overgelegd.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van de brief van de advocaat van verzoekers, gedateerd 9 juni 2017.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek hebben verzoekers het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Verzoekers zijn van mening dat de rechter-commissaris door verwaarlozing van zijn taak, door zijn handelen dan wel door zijn niet handelen, niet meer onpartijdig is, althans de schijn van partijdigheid over zich heeft afgeroepen, waardoor het recht op een eerlijke behandeling van de zaak van verzoekers, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), wordt geschonden en schade wordt toegebracht aan de rechterlijke onpartijdigheid als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
2.1.2
Verzoekers baseren deze mening op het door de rechter-commissaris niet behandelen, het negeren en het bagatelliseren van legitieme verzoeken van verzoekers, alsmede van klachten van verzoekers over het handelen van de curator. Voorts baseren verzoekers het wrakingsverzoek op het door de rechter-commissaris stelselmatig bagatelliseren van het feit dat verzoekers als gefailleerden naast plichten ook rechten hebben en op het niet wijzen van de curator op het zich moeten houden aan de Praktijkregels voor curatoren, terwijl die regels door de curator worden genegeerd.
2.1.3
Verzoekers hebben de rechter-commissaris op 24 maart 2017 verzocht om op grond van artikel 69 van de Faillissementswet (Fw) de curator te ontheffen van zijn taken en hem te vervangen, welk verzoek nadien door verzoekers tweemaal is aangevuld. De rechter-commissaris heeft verzoekers op 30 maart 2017 meegedeeld dat dit verzoek wordt beschouwd als verzoek ex artikel 73 Fw en dat dit wordt doorgeleid aan de rechtbank. Dit doorgeleiden was terecht, maar de rechter-commissaris deed met de door verzoekers geuite klachten over de curator vervolgens niets.
2.1.4
Op 3 april 2017 worden verzoekers door de curator per e-mail op de hoogte gesteld van het door hem opzeggen van de huurovereenkomst van hun woonruimte. Daaraan was geen enkel overleg met verzoekers vooraf gegaan. Nu het gaat om een eerste levensbehoefte van verzoekers, die valt onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM, had het op de weg van de rechter-commissaris gelegen om – alvorens de curator machtiging tot opzegging te verlenen – onderzoek en navraag bij verzoekers te doen. De rechter-commissaris heeft de door hem aan de curator verleende machtiging niet aan verzoekers kenbaar gemaakt en verzoekers de mogelijkheid ontnomen hiertegen in beroep te gaan bij de rechtbank; immers, op het moment dat verzoekers kennis kregen van de verleende machtiging en de opzegging van de huurovereenkomst, was de beroepstermijn van vijf dagen ex artikel 67 Fw reeds verlopen.
2.1.5
Op 6 april 2017 dienen verzoekers opnieuw een verzoek ex artikel 69 Fw in, inhoudende enerzijds aanvulling van de klachten over het handelen van de curator en anderzijds een verzoek tot herstel van de opzegging door de curator van de huurovereenkomst van de woning van verzoekers. De rechter-commissaris doet met dit verzoek niets.
2.1.6
Door de postblokkade ontvangt verzoekster eerst op 8 april 2017 de oproep voor haar verhoor door de rechter-commissaris op 10 april 2017. Die termijn was voor verzoekster te kort om nog juridische bijstand tijdens dat verhoor te organiseren. Tijdens dat verhoor heeft verzoekster de rechter-commissaris verteld over de bedreigingen die jegens verzoekers worden geuit. Het gaat inmiddels om negen anonieme dreigbrieven, waarvan evenzovele keren aangifte is gedaan. De rechter-commissaris vroeg niet om de aangiften.
2.1.7
Op 13 april 2017 stellen verzoekers vragen aan de rechter-commissaris en verzoeken om opheldering ten aanzien van de gang van zaken rondom de opzegging van de huurovereenkomst, de daartoe door de rechter-commissaris verleende machtiging en de wijze van oproeping van verzoekster voor de hoorzitting op 10 april 2017. De rechter-commissaris doet met dit verzoek niets en geeft verzoekers geen antwoord.
2.1.8
De rechter-commissaris doet met veel bombarie in de pers aankondigen dat de rechtbank op verzoek van de curator en op zijn voordracht is verzocht verzoeker te gijzelen, aanvankelijk op grond van een verkeerde voorstelling van zaken, namelijk dat verzoeker niet na oproeping van de rechtbank zou zijn verschenen om inlichtingen te verschaffen, hetgeen eerst op aandringen van een advocaat van verzoekers werd gecorrigeerd in: dat verzoeker geen inlichtingen zou verstrekken. Ook dat laatste is niet juist en de rechtbank wees het verzoek tot in gijzeling nemen van verzoeker op 30 mei 2017 af. De rechter-commissaris heeft zich niet verontschuldigd naar verzoeker voor het geven van een verkeerde voorstelling van zaken.
2.1.9
De rechter-commissaris neemt het in zijn schriftelijke reactie op voor de curator en uit dat stuk blijkt dat rechter-commissaris en curator in deze faillissementen in feite twee handen op één buik zijn. De rechter-commissaris laat de curator de vrije hand, werkt met de curator samen als team en geeft geen uitvoering aan zijn controlerende taak jegens de curator, waardoor deze de vrije hand heeft en verzoekers zijn overgeleverd aan het onrechtmatig handelen van de curator, waarbij hij misbruik maakt van zijn bevoegdheden. De rechter-commissaris is voornemens ter zitting van de rechtbank van 12 juli 2017 te gaan pleiten tegen het door verzoekers gevraagde ontslag van de curator op grond van artikel 73 Fw, waarmee de rechter-commissaris openlijk partij kiest voor de curator en tegen verzoekers.
2.2
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust.
De rechter-commissaris bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
Ter zake de afwikkeling van faillissementen vinden vertrouwelijke gesprekken plaats c.q. wordt vertrouwelijke correspondentie gevoerd tussen de curator en zijn team enerzijds en de rechter-commissaris anderzijds. Van het klakkeloos volgen van een curator is
nooit sprake, maar gelet op het vertrouwelijke karakter van die gesprekken/correspondentie
kan de rechter-commissaris daar geen mededelingen over doen. De curator moet zich uiteindelijk evenwel gesteund weten door de rechter-commissaris en als de rechter-commissaris het niet eens is met de wijze waarop de curator het faillissement afwikkelt, dan moet hij zorgdragen voor vervanging van de curator. De rechter-commissaris is niet voornemens om de curator te doen vervangen, noch het door verzoekers ingediende ontslagverzoek te ondersteunen. De rechter-commissaris is voornemens op de zitting van de rechtbank van 12 juli 2017 te pleiten voor handhaving van de curator.
2.2.2
Het is juist om het voorgaande, mede bezien in het licht van het feit dat de rechter-commissaris tijdens de verhoren van ieder van verzoekers heeft laten weten dat hij hun klachten over de curator niet deelt, dat de rechter-commissaris vindt dat alle klachten die verzoekers hebben ten aanzien van de curator gezamenlijk behandeld moeten worden door een andere rechter, namelijk de rechter die het verzoek ex artikel 73 Fw zal behandelen en om die reden zijn die klachten door hem ook doorgeleid. Daarnaast hebben verzoekers ook klachten ingediend over het optreden van de curator bij de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten. Ook daar loopt nu een procedure. De rechter-commissaris vindt dat er daarom in dit opzicht geen rol (meer) voor hem is weggelegd.
2.2.3
Op grond van artikel 105 Fw hebben de gefailleerden een actieve inlichtingenplicht jegens de curator. Al vrij snel werd duidelijk dat verzoekers daar een eigen invulling aan gaven. Ondertussen was de curator gehouden om faillissementsverslagen op te stellen. Die
verslagen zijn openbaar, maar worden niet op het internet gepubliceerd als het gaat om een
faillissement van een natuurlijk persoon. Op grond van de wet krijgen schuldeisers
desgevraagd een exemplaar toegestuurd. Het aannemersbedrijf [naam] uit
[plaats], een van de schuldeisers en tevens mede-aanvrager van de faillissementen, heeft
deze verslagen op verzoek toegezonden gekregen. Twee journalisten hebben de verslagen op verzoek mogen inzien en hebben ook algemene vragen mogen stellen over het verloop van een faillissement. Zij hebben aldus gelezen dat de curator vond dat verzoekers niet voldeden aan de inlichtingenplicht. Wat deze journalisten vervolgens doen met de verkregen informatie valt buiten de verantwoordelijkheid van de curator en van de rechter-commissaris. Evenmin zijn de curator en de rechter-commissaris verantwoordelijk voor alle reacties op de artikelen van de journalisten, hoe vervelend ook.
2.2.4
In overleg met de curator heeft de rechter-commissaris op 16 januari 2017 een faillissementsverhoor gehouden met verzoeker, in aanwezigheid van zijn advocaat mr. Van Hardenbroek. Helaas wilde verzoeker toen niet alle vragen van de rechter-commissaris en de curator beantwoorden. Uiteindelijk is besloten om verzoeker nogmaals een termijn te geven om vragen van de curator te beantwoorden. Dat heeft verzoeker onvoldoende gedaan, dit terwijl verzoeker heel goed wist welke vragen hij diende te beantwoorden. Om deze reden is mede op verzoek van de curator een voordracht tot gijzeling van verzoeker gedaan. Die voordracht is gedateerd op 28 februari 2017. Die datum betreft een misslag en moet zijn: 28 maart 2017.
De voordracht tot gijzeling van verzoeker is op 30 mei 2017 door de rechtbank behandeld. In de brief van 11 april 2017 van de griffier aan verzoeker, houdende de oproeping voor die zitting, staat vermeld dat de voordracht wordt gedaan omdat verzoeker niet was verschenen om inlichtingen te verschaffen. Dat betreft een misslag van de griffier. Verzoeker was wel verschenen, maar verschafte niet voldoende inlichtingen.
De voordracht tot gijzeling is in zoverre toegewezen dat de rechtbank verzoeker een maand de tijd heeft gegeven om alsnog de verlangde informatie aan te leveren. Deze zitting was openbaar, de pers was hierbij aanwezig en heeft hierover ook gepubliceerd. Dat valt buiten de verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris en van de curator.
2.2.5
Dit voorjaar publiceerde het Algemeen Dagblad een artikel over de verblijfplaats van verzoekers in een woonboerderij met een huur van € 2.050,-per maand. Die woonsituatie, bezien in het licht van het beperkte inkomen van verzoekers, vroeg om een verklaring. Om die reden is verzoekster uitgenodigd voor verhoor op de rechtbank op 10 april 2017. Zij is ook vrijwillig verschenen. Verzoekster heeft toen niet aangegeven dat het tijdstip van het verhoor haar niet goed uitkwam en/of dat zij uitstel wilde om zich bij het verhoor te doen bijstaan door een advocaat. Zij heeft in dat verhoor bevestigd dat zij en haar echtgenoot – verzoeker – de huurovereenkomst zijn aangegaan. Daarmee zijn zij een financiële verplichting aangegaan die op de boedel drukt. Om die reden was de curator gemachtigd de huurovereenkomst op te zeggen. Zelfs als een ander betaalt voor die woning, dan wordt dit gezien als een schenking die moeten worden afgedragen aan de boedel. Verzoekster wist toen van die opzegging en zij werd ook in die periode bijgestaan door een advocaat, ook al was deze niet bij het verhoor aanwezig.
2.2.6
Verzoekers hebben ervoor gekozen om de curator en de rechter-commissaris gedurende meer dan zes maanden niet te informeren over hun woonsituatie. Daarmee hebben zij zelf het risico genomen dat bij ‘ontdekking’ een einde zou worden gemaakt aan die huursituatie. Dat is ook gebeurd. Na afloop van het verhoor op 10 april 2017 was het verzoekster zeer duidelijk dat zij en verzoeker wat de rechter-commissaris betreft niet in de woning konden blijven en dat hij de opzegging van de huurovereenkomst niet zou terugdraaien. Daarmee is toen mondeling beslist op het verzoek ex artikel 69 Fw van verzoekers. Na afloop van het verhoor is een proces-verbaal opgesteld waarin, mede vanwege de tijdsdruk, die mondelinge beslissing niet is opgenomen.
In het kortgedingvonnis van 12 mei 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat de opzegging van de huurovereenkomst door de curator niet onrechtmatig was. Als het verzoekers toen al niet duidelijk was dat er was beslist op het artikel 69 Fw-verzoek en zij daardoor geen gebruik hebben kunnen maken van art 67 Fw, dan zijn zij daardoor niet benadeeld. Zij hebben immers een andere rechter kunnen laten kijken naar de opzegging van de huurovereenkomst.
2.2.7
Verzoekster gaf bij gelegenheid van het verhoor op 10 april 2017 aan dat zij door bedreigingen en vernielingen gedwongen werd om een verborgen of teruggetrokken leven te leiden. Daarvan ontbreekt iedere onderbouwing. Verzoekers hebben de rechter-commissaris op geen enkel moment voorzien van aangiften van vernielingen of bedreigingen. Uiteindelijk heeft de rechter-commissaris begin mei 2017 zelf telefonisch contact gezocht met mevrouw mr. S. Wiarda, officier van justitie in Arnhem. Zij heeft de rechter-commissaris telefonisch bevestigd dat er alleen sprake is van mailtjes en posts op het internet waarin verzoekers herhaaldelijk worden beledigd en uitgescholden. Daar wordt geen verder onderzoek naar gedaan. Van concrete bedreigingen is niet gebleken, want anders zouden verzoekers persoonsbeveiliging hebben gekregen. Daarvan is geen sprake. De rechter-commissaris meent dat hij, door aldus te handelen, in voldoende mate oog heeft gehad voor de belangen van verzoekers.

3.De beoordeling

3.1
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoekers bekend waren geworden, zoals op grond van artikel 37, eerste lid, Rv vereist.
Verzoeker hebben aan hun verzoek tot wraking ten grondslag gelegd uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter-commissaris, die zich hebben voorgedaan in de periode van 24 maart 2017 tot en met 13 april 2017.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wraking dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
Hoewel om deze redenen vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek, laat de wrakingskamer de beantwoording van die vraag verder liggen en gaat verder met de inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek, nu door de rechter-commissaris geen beroep is gedaan op niet-ontvankelijkheid van verzoekers in het wrakingsverzoek. Voorts is in aanmerking genomen dat moeilijk is vast te stellen op welk tijdstip een niet-handelen van de gewraakte rechter voor verzoekers een omstandigheid is geworden in de zin van artikel 37 Rv.
3.2
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekers geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.3
Aan de door verzoekers aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter-commissaris door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.4
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekers geuite vrees dat de rechter-commissaris jegens hen een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekers van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.5
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.5.1
Uit de wetgeving en de rechtspraak vloeit voort dat er in een faillissement een bepaalde vorm van samenwerking dient te zijn tussen de rechter-commissaris en de curator. Weliswaar moet de rechter-commissaris toezicht houden op de handelingen van de curator, maar tegelijkertijd dienen beiden ook samen te werken om te kunnen komen tot een juiste afwikkeling van het faillissement. Het behoeft geen betoog dat in dat kader ook vertrouwelijke gesprekken moeten worden gevoerd tussen rechter-commissaris en curator. Voormeld toezicht houden gaat zelfs zo ver, dat indien de rechter-commissaris van oordeel is dat het handelen van de curator te wensen overlaat, hij de rechtbank kan verzoeken de curator te ontslaan. Ook gefailleerden zelf kunnen een dergelijk verzoek doen.
3.5.2
In dit geval hebben verzoekers de rechtbank op 24 maart 2017 verzocht de curator te ontslaan, welk – nadien nog aangevuld – verzoek werd gemotiveerd met verschillende klachten over het handelen van de curator. Op 30 maart 2017 heeft de rechter-commissaris aan verzoekers meegedeeld dat dit verzoek wordt beschouwd als een verzoek ex artikel 73 Fw en dat dit wordt doorgeleid aan de rechtbank. De wrakingskamer is van oordeel dat die handelwijze van de rechter-commissaris correct is. Dat de rechter-commissaris vervolgens niet meer is ingegaan op de in dat verzoek neergelegde (verdere) klachten van verzoekers jegens de curator is niet onbegrijpelijk, omdat de vraag ten aanzien van de gegrondheid van die klachten ter beoordeling voorligt bij de rechtbank, nog afgezien van de omstandigheid dat die klachten door verzoekers tevens waren aangekaart bij de Deken van de Orde van Advocaten. Aan deze omstandigheid kan dan ook geen aanwijzing voor een (naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde vrees voor) gebrek aan onpartijdigheid van de rechter-commissaris worden ontleend.
3.5.3
De rechter-commissaris heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven voornemens te zijn ter zitting van de rechtbank, waar dat verzoek behandeld zal gaan worden, de rechtbank te adviseren dat verzoek af te wijzen. Een dergelijk advies betreft een zakelijk en juridisch advies, gegeven op grond van de bevindingen van de rechter-commissaris in de loop van het faillissement en daaraan kan dan ook evenmin een aanwijzing voor een (naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde vrees voor) gebrek aan onpartijdigheid van de rechter-commissaris worden ontleend.
3.5.4
De stelling van verzoekers dat de rechter-commissaris niet heeft beslist op hun verzoek tot het ongedaan maken van de door de curator - met machtiging van de rechter-commissaris - verrichte opzegging van de huurovereenkomst van de woonruimte van verzoekers, is niet komen vast te staan. De rechter-commissaris heeft uitgelegd dat en hoe dat verzoek en zijn, afwijzende, beslissing daarop tijdens het verhoor van verzoekster op 10 april 2017 aan de orde zijn geweest en die uitleg van de rechter-commissaris is van de zijde van verzoekers inhoudelijk niet verder betwist. Ten aanzien van de omstandigheid dat een en ander niet is terecht gekomen in de schriftelijke weergave van dat verhoor, is door de rechter-commissaris eveneens een verklaring gegeven en ook die verklaring is van de zijde van verzoekers inhoudelijk verder niet betwist. In dit opzicht mist het wrakingsverzoek derhalve feitelijke grondslag.
3.5.5
Dat de rechter-commissaris geen of onvoldoende oog heeft gehad voor de veiligheid van verzoekers, is niet komen vast te staan of voldoende aannemelijk geworden. Nadat verzoekster de rechter-commissaris bij gelegenheid van haar verhoor op 10 april 2017 had verteld over bedreigingen, is haar door de rechter-commissaris gevraagd waar die bedreigingen uit bestaan. Verzoekster heeft niet gesteld dat zij vervolgens ook heeft verteld over de aangiften die zij ter zake van de bedreigingen inmiddels had gedaan en/of dat zij de rechter-commissaris die aangiften heeft overhandigd dan wel heeft aangeboden die te overhandigen. Onder die omstandigheden kan de rechter-commissaris geen verwijt worden gemaakt. Bovendien heeft hij zelfstandig informatie ingewonnen bij de plaatselijke officier van justitie, uit welke informatie de gestelde bedreigingen niet bleek, hetgeen evenmin tot houvast voor de stelling van verzoekster heeft geleid. In dit opzicht is geen sprake van een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter-commissaris, dan wel een naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.
3.5.6
Dat in de brief van 11 april 2017 van de griffier aan verzoeker is vermeld dat verzoeker niet is verschenen op de rechtbank om inlichtingen te verschaffen, betreft volgens de door de rechter-commissaris gegeven toelichting een misslag van de griffier; immers, verzoeker is op 16 januari 2017 wel verschenen en in de brief van 11 april 2017 had moeten staan dat verzoeker nog niet volledig aan zijn verplichting tot het geven van inlichtingen had voldaan.
Als misslag moet evenzeer worden aangemerkt de datering van de voordracht tot gijzeling, op 28 februari 2017. Ook hiervoor heeft de rechter-commissaris een verklaring gegeven, kort gezegd, inhoudende dat het hier gaat om een document waaraan op verschillende data is gewerkt en dat abusievelijk niet de datum heeft gekregen waarop het document werd voltooid, ondertekend en bekend gemaakt.
Nu deze toelichtingen van de rechter-commissaris van de zijde van verzoekers inhoudelijk verder niet zijn betwist, gaat de wrakingskamer ervan uit dat deze omstandigheden inderdaad misslagen betreffen waaraan – hoewel deze voor verzoekers verwarrend zijn geweest – geen aanwijzing voor een (naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde vrees voor) gebrek aan onpartijdigheid van de rechter-commissaris kan worden ontleend.
3.6
De wraking is ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. V.M. de Winkel.
Deze beslissing is gegeven door mr. O.E.M. Leinarts, voorzitter, mr. I.K. Rapmund en
mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juli 2017 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoekers
- mr. S.G. Blasweiler
- mr. V.M. de Winkel
- mr. C. van den Bergh