ECLI:NL:RBROT:2017:6935

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2017
Publicatiedatum
7 september 2017
Zaaknummer
VI-99/000549-37 / 10/103167-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herroeping
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling na overtreding bijzondere voorwaarden

Op 22 augustus 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak van een veroordeelde die eerder voorwaardelijk was vrijgelaten. De veroordeelde had een gevangenisstraf van 1096 dagen opgelegd gekregen door het Landgericht Düsseldorf, welke straf op 18 februari 2015 ten uitvoer was gelegd. Op 17 februari 2017 was de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld, maar op 7 augustus 2017 diende het openbaar ministerie een vordering in tot herroeping van deze voorwaardelijke invrijheidstelling. De vordering was gebaseerd op het feit dat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden had gehouden, waaronder het afbreken van zijn klinische opname en het niet melden bij de reclassering.

Tijdens de openbare terechtzitting op 22 augustus 2017 werd de officier van justitie gehoord, maar de veroordeelde was niet verschenen. De reclassering had gerapporteerd dat de veroordeelde zijn klinische behandeling had afgebroken en niet meer bereikbaar was. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde zich had onttrokken aan de voorwaarden van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling en dat hij de consequenties hiervan moest dragen. De rechtbank besloot de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe te wijzen, waardoor de veroordeelde opnieuw een gevangenisstraf van 120 dagen moest ondergaan.

De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde niet bereid was de voorwaarden na te leven die waren gesteld om het recidiverisico te beperken. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechters de ernst van de overtredingen en het gebrek aan medewerking van de veroordeelde in hun overwegingen meenamen.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf 3
VI-zaaknummer: 99/000549-37
Parketnummer: 10/103167-16
Datum uitspraak: 22 augustus 2017
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] , [geboorteland veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,

Opgelegde straf

Bij onherroepelijk geworden vonnis van het Landgericht Düsseldorf (Duitsland) op 29 juli 2015, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 1096 dagen. De straf is met ingang van 18 februari 2015 ten uitvoer gelegd en is later door Nederland via de WETS overgenomen. De veroordeelde is op 1 juni 2016 daadwerkelijk overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten.
Over voornoemde straf is op 17 februari 2017 voorwaardelijke invrijheidstelling verleend waarvan op 1 februari 2017 de beslissing is betekend aan de veroordeelde.

Vordering

Op 7 augustus 2017 heeft het openbaar ministerie een vordering ex. artikel 15i van het Wetboek van Strafrecht ingediend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde met een periode van 120 dagen.
Bij de vordering is overgelegd het rapport d.d. 3 augustus 2017 van Bouman GGZ, (hierna: de reclassering).

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 22 augustus 2017.
De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper is gehoord. De veroordeelde is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, niet verschenen. Evenmin is er een raadsman en/of raadsvrouw verschenen. Voorts is de getuige [naam getuige] , als toezichthouder verbonden aan de reclassering, gehoord.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Ontvankelijkheid

Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vordering, nu de vordering tijdig is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij berust.

Beoordeling

Het rapport van de reclassering houdt in dat er een tweetal voorwaarden door de veroordeelde is overtreden. De veroordeelde heeft op 21 mei 2017 zijn klinische opname bij de kliniek de LooDDs te Poortugaal afgebroken. Een incident waarbij de veroordeelde door een medebewoner is aangevallen en bedreigd is hier aan voorafgegaan. Nadat bleek dat overplaatsing naar een andere afdeling van de kliniek niet mogelijk was, heeft de veroordeelde dezelfde ochtend besloten de kliniek te verlaten. De betreffende klinische behandeling zou per 28 juni 2017 worden afgerond.
Daarnaast had de veroordeelde zich op 20 juli 2017 bij de reclassering moeten melden, maar heeft hij dit nagelaten. Ook op vervolgafspraken op 27 juli 2017 en 3 augustus 2017 is hij zonder tegenbericht niet verschenen terwijl met de veroordeelde op diverse manieren (telefonisch/voicemail/sms/whatsapp) contact is gezocht.
De reclassering adviseert aanhouding van de veroordeelde te bevelen, schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling te vorderen en vervolgens herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling te vorderen. De reclassering stelt zich op het standpunt dat door het feit dat er geen contact meer is met de veroordeelde het toezicht onuitvoerbaar is geworden. Tot slot is er gerapporteerd over het gegeven dat de veroordeelde tijdens zijn laatste contact met de reclassering heeft aangegeven te overwegen zijn oude levensstijl weer op te pakken, namelijk het handelen in/of het smokkelen van verdovende middelen om snel aan geld te kunnen komen.
De getuige heeft op de terechtzitting verklaard dat het door haar opgestelde rapport geen nadere toelichting behoeft en dat er nadien ook geen gewijzigde omstandigheden zijn opgetreden.
Ter zitting is vast komen te staan dat de veroordeelde zijn klinische opname vroegtijdig heeft afgebroken en dat hij zich eveneens niet heeft gehouden aan de gestelde meldplicht. Nadien is er geen enkel contact meer met de veroordeelde mogelijk gebleken en is hij eveneens niet verschenen op de terechtzitting.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zich heeft onttrokken aan de voorwaarden die hem bij de invrijheidsstelling zijn opgelegd. Daarvan moet hij naar het oordeel van de rechtbank de consequenties dragen.
Gebleken is dat de veroordeelde niet bereid is de voorwaarden na te leven, die worden gesteld om het recidiverisico voor misdrijven in te perken.
Gelet op het vorenstaande zal de vordering worden toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk moet worden ondergaan voor een periode van
120 dagen.
Deze beslissing is genomen door
mr. I.W.M. Laurijssens, voorzitter,
en mrs. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en A.A.T. Werner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 augustus 2017.