ECLI:NL:RBROT:2017:6924

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2017
Publicatiedatum
7 september 2017
Zaaknummer
10/661095-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling, meerdere dieftallen en vernieling; plaatsing in de psychiatrisch ziekenhuis.

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 augustus 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, meerdere diefstallen en vernieling. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum ’s-Gravenhage. De officier van justitie, mr. I. Streefland, eiste vrijspraak voor het eerste feit, maar bewezenverklaring van de andere feiten, met als gevolg dat de verdachte niet strafbaar zou zijn voor de feiten 1, 2 en 5, en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte lijdende was aan een ziekelijke stoornis, namelijk schizofrenie, en dat deze stoornis invloed had op zijn gedragingen ten tijde van de feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van feit 2, maar verklaarde feit 1 primair en feit 3, 4 en 5 bewezen. De verdachte werd niet strafbaar geacht voor de feiten 1 en 5, en werd ontslagen van alle rechtsvervolging. Voor de feiten 3 en 4 werd geen straf of maatregel opgelegd. De rechtbank legde de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar op, en bepaalde dat de verdachte schadevergoedingen moest betalen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/661095-17
Datum uitspraak: 31 augustus 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum ’s-Gravenhage
raadsman mr. C. van der Boom, advocaat te Vlaardingen.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 augustus 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. I. Streefland heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van de feiten 1, 2 en 5 omdat de verdachte niet strafbaar is en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis ex art. 37 Sr;
  • schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel ten aanzien van de feiten 3 en 4.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 2
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier voert aan dat het door de aangever gegeven signalement van de man door wie hij is mishandeld, de omstandigheid dat die man een bierflesje bij zich droeg en de vragen die hij de aangever stelde zo specifiek overeenstemmen met het uiterlijk van de verdachte en zijn handelen bij andere gepleegde feiten dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat het de verdachte was die de mishandeling heeft gepleegd.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte ontkent dit feit te hebben gepleegd. Afgezien van de verklaring van de aangever is er in het dossier geen ander wettig bewijsmiddel te vinden dat het de verdachte moet zijn geweest die de mishandeling heeft gepleegd. De door de officier van justitie in dat verband naar voren gebrachte overeenkomsten kunnen aan dat bewijs niet bijdragen: deze kunnen slaan op een groot aantal in Rotterdam levende personen.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en de verdediging zijn van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard omdat de verdachte, gelet op de beperkte verwondingen bij de aangever, geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.2.2.
Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte meermalen met kracht met een mes in de richting van het bovenlichaam, de nek, linkerarm en rug van de aangever heeft gestoken. Door de verdachte is hierover verklaard dat hij de aangever wilde verwonden en pijn doen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de wijze waarop, zoals dat onder meer volgt uit de aangifte en de camerabeelden van het voorval, de verdachte de aangever met kracht heeft gestoken of heeft geprobeerd te steken. Daarbij was wel degelijk sprake van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, welke kans door de verdachte gelet op zijn feitelijk opzettelijk handelen bewust moet zijn aanvaard. Dat het letsel beperkt is gebleven, doet hieraan niet af. Het verwijt is namelijk als poging tenlastegelegd.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, feit 1 primair.
4.3.
Bewijswaardering feit 3
4.3.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en de verdediging zijn van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat de door de verdachte gepleegde diefstal van twee flesjes bier uit de supermarkt werd gevolgd van geweld. Door de verdachte is wel geweld gebruikt, maar dit was omdat hij stevig werd beetgepakt door de beveiliger en de manager en zich daaruit probeerde vrij te maken.
4.3.2.
Beoordeling
Dat de verdachte op 25 februari 2017 in de supermarkt twee flesjes bier heeft gestolen, staat niet ter discussie. Dit geldt ook voor de daaropvolgende confrontatie tussen de verdachte enerzijds en een beveiliger en de manager van de supermarkt anderzijds. De vraag die voorligt, is of de verdachte bij die confrontatie, zoals aan hem verweten, geweld heeft gebruikt om weg te kunnen komen. Door de beveiliger is daarover verklaard dat de verdachte zich met geweld wilde losrukken en dat hij er alles aan deed om te ontkomen. In de aangifte van de manager is opgenomen dat de verdachte erg wild was en om zich heen sloeg en dat hij dat puur deed om weg te komen. Gelet op deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte geweld heeft gebruikt om na zijn betrapping te kunnen ontkomen. Dat beide aangevers verklaren dat het geweld er niet op was gericht om hen pijn te doen, maakt dat oordeel niet anders.
4.4.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 4 en 5 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten worden zonder nadere bespreking bewezen verklaard.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1. primair
hij op 18 maart 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met kracht met een mes in de linkerarm en/of de rug van die [naam slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 25 februari 2017 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee flesjes Kanon bier, toebehorende aan [naam supermarkt] ,
welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, nadat hij door die [naam slachtoffer 2] en die [naam slachtoffer 3] was vastgepakt, heeft getracht zich los te rukken en om zich heen heeft geslagen;
4.
hij in de periode van 13 januari 2017 tot en met 15 februari 2017 te Rotterdam, meermalen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
a. a) twee flesjes Kanon bier en
b) twee flesjes Kanonbier en een pak koekjes,
telkens toebehorende aan [naam supermarkt] ,
5.
hij op 26 maart 2017 te Capelle aan den IJssel opzettelijk en wederrechtelijk een kuipstoel, toebehorende aan het [naam ziekenhuis] , heeft vernield door met die stoel te gooien.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.primairpoging zware mishandeling;

3. diefstal, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;

4.diefstal, meermalen gepleegd;

5. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapporten van psychiater dr. S.J. Roza van 24 juli 2017 en van GZ-psycholoog M. Hulshof van 25 juli 2017.
Deze rapporten houden - kort weergegeven - in dat de verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis in de zin van schizofrenie, stoornis in de vorm van cannabis gebruik en stoornis in de vorm van alcoholgebruik. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde.
Beide gedragsdeskundigen adviseren om bij een bewezenverklaring het onder 1 en 5 ten laste gelegde niet aan de verdachte toe te rekenen.
Op basis van de door de rechtbank onderschreven bevindingen van de gedragsdeskundigen en hun conclusies ten aanzien van de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte stelt de rechtbank vast dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezen verklaarde poging zware mishandeling en vernieling een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, ten gevolge waarvan deze feiten hem niet toegerekend kunnen worden.
De verdachte is dus niet strafbaar ten aanzien van het onder 1 en 5 bewezen verklaarde en dient in zoverre te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft op een metrostation onder invloed van zijn stoornissen een voor hem onbekende man meermalen met een mes gestoken. Het slachtoffer heeft hierbij gelukkig geen ernstig letsel opgelopen. Het betrof wel een beangstigende en nare ervaring waar hij nog langere tijd de psychisch nadelige gevolgen van ondervindt.
Daarnaast heeft de verdachte drie winkeldiefstallen gepleegd. Bij de laatste heeft de verdachte geprobeerd te ontkomen door geweld te gebruiken tegen de beveiliger en de manager van die winkel. Tenslotte heeft de verdachte vanuit zijn stoornis in een wachtkamer van een ziekenhuis een stoel vernield.
Dergelijke feiten veroorzaken veel ergernis, ongemak en financieel nadeel.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 juli 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages
Psychiater dr. S.J. Rozaheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 juli 2017. Dit rapport houdt - onder meer - het volgende in.
De verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis, namelijk psychotische symptomen
(wanen, hallucinaties), cognitieve beperkingen (verminderde aandacht, trage verwerkingssnelheid) en negatieve symptomen (sociaal terugtrekgedrag, anergie, affectvervlakking), waarbij in DSM-5-classificerende termen sprake is van schizofrenie. Tevens is sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol en van cannabis, in gereguleerde setting in vroege remissie.
Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde en dit heeft zijn gedragskeuzes en gedragingen beïnvloed. Geadviseerd wordt om het onder 1 en 5 tenlastegelegde niet aan de verdachte toe te rekenen. Ten aanzien van het onder 3 en 4 tenlastegelegde wordt geadviseerd deze feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De psychotische stoornis is een chronische aandoening, waarvoor weliswaar behandeling bestaat, maar die de verdachte kwetsbaar maakt voor recidiverende psychotische episoden en daarmee ook voor hernieuwde agressieve delicten. Vanuit gestructureerde risicotaxatie komt behalve de psychotische stoornis, ook het overmatig gebruik van alcohol en cannabis naar voren als een risicofactor op recidive gewelddadig gedrag.
Afweging van gestructureerde risicotaxatieinstrumenten en klinisch oordeel wijzen op een
matig tot hoog recidiverisico op gewelddadig gedrag als de verdachte niet behandeld wordt
voor zijn psychotische stoornis en zijn stoornissen in het gebruik van alcohol en cannabis.
Geadviseerd wordt een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis met toepassing van artikel 37 Wetboek van Strafrecht.
GZ-psycholoog M. Hulshofheeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 25 juli 2017. Dit rapport houdt – onder meer - het volgende in.
De verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis in de zin van schizofrenie, stoornis in cannabis gebruik en stoornis in alcoholgebruik. De stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde.
De verdachte was voorafgaand aan het tenlastegelegde, gedurende een ruime periode aan het afglijden. Er was sprake van fors middelengebruik, geen medicatiegebruik en geen dagritme. Hij had voortdurend het idee dat mensen het op hem gemunt hadden en over hem spraken. Er was sprake van achtervolgingswanen en betrekkingsideeën.
Voor wat betreft het tenlastegelegde feit 1 wordt bovengenoemde problematiek duidelijk zichtbaar. Hij had de indruk dat het slachtoffer het op hem gemunt had, hij nam negatieve intenties waar die er niet waren en is uit het niets boos geworden, met als gevolg dat hij het slachtoffer meerdere malen heeft gestoken. Genoemd wordt dat hij een verwarde indruk maakte. Voor wat betreft dit feit adviseert de psycholoog om dit feit de verdachte niet toe te rekenen.
Voor wat betreft feit 3 en 4 kan gesteld worden dat ook hier sprake is geweest van een gelijktijdigheidsprincipe, maar dat de ziekelijke stoornis niet dusdanig heeft doorgewerkt in de tenlastegelegde feiten dat het de verdachte niet toe te rekenen is. Hij heeft aangegeven dat hij, doordat mensen het toch op hem gemunt hadden, van mening was dat het niets meer uitmaakte en dat hij kon doen en laten wat hij wilde. Het stelen an sich wordt eerder ingegeven vanuit een onmiddellijke behoeftebevrediging. De psycholoog adviseert om de winkeldiefstal hem in verminderde mate toe te rekenen.
Voor wat betreft feit 5 is wederom eenzelfde beeld te zien en geadviseerd wordt ook dit feit hem niet toe te rekenen.
Ten aanzien van het recidiverisico kan gesteld worden dat de verdachte in zijn leven
geen patroon van agressie heeft laten zien en dat onderzoeker het recidiverisico voornamelijk vanuit de stoornis als hoog beschouwt. Met andere woorden, zodra de verdachte adequaat behandeld wordt en medicatie accepteert is de kans op herhaling klein. Zodra hij terugvalt in oude gedragspatronen is de kans op herhaling hoog.
Voor wat betreft het terugdringen van het recidiverisico en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling is het van belang dat de verdachte behandeling krijgt geboden. Van belang is dat hij adequaat ingesteld wordt en blijft op medicatie. Hij, maar ook zijn gezin (ouders en andere naaste familie) moeten psycho-educatie krijgen over zijn problematiek maar ook over het effect van het mogelijke middelengebruik op deze problematiek. Hij dient abstinent te blijven van middelen. Van belang is dat uiteindelijk toegewerkt gaat worden naar resocialisatie waarbij een passende dagbesteding, passende vrijetijdsbesteding en passende woonvorm gezocht zal worden.
Geadviseerd wordt om de verdachte krachtens artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van ten hoogste een jaar, voor behandeling en resocialisatie in een gesloten setting.
GGZ Reclassering Palier forensische en intensieve zorg, heeft een advies over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 juli 2017.
De reclassering acht een klinische behandeling gericht op de psychische problematiek geïndiceerd om de kans op recidive te verlagen en kan zich dan ook vinden in het advies van de gedragsdeskundigen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare.
Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij ten aanzien van de feiten 1 primair en 5 ontoerekeningsvatbaar wordt geacht en ten aanzien van de feiten 3 en 4 in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zijn stoornis een gevaar oplevert voor anderen, dan wel voor zichzelf, zoals bepaald in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Gelet hierop acht de rechtbank (ten aanzien van de feiten 1 en 5) een plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar geïndiceerd en de rechtbank zal deze maatregel dan ook aan verdachte opleggen.
Ten aanzien van de feiten 3 en 4 zal de rechtbank bepalen dat met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen jas en trui terug te geven aan [naam slachtoffer 1] en de inbeslaggenomen spijkerbroek terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Beoordeling
Ten aanzien van de in beslag genomen jas en trui zal een last worden gegeven tot teruggave aan de [naam slachtoffer 1] .
Ten aanzien van de in beslag genomen spijkerbroek zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9.Vorderingen benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregelen

De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] .
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd de heer [naam benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 458,= aan materiële schade en een vergoeding van € 450,= aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering met wettelijke rente, alsmede tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich niet verzet tegen deze vordering.
9.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en deze door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf de datum van de vordering, 13 juni 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] .
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd het [naam benadeelde 2] te Capelle aan den IJssel, ter zake van het onder 5 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 302,50 aan materiële schade.
9.4.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering met wettelijke rente, alsmede tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.5.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich niet verzet tegen deze vordering.
9.6.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 5 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en deze door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf de datum van de vordering, 4 juni 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.7.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van
€ 908,=, vermeerderd met de wettelijke rente.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 302,50, vermeerderd met wettelijke rente.
Tevens wordt ten aanzien van beide benadeelde partijen oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9a, 36f, 37, 45, 57, 300, 302, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor het onder 1 primair en 5 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
verklaart de verdachte voor het onder 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar;
gelast dat de verdachte ten aanzien van de feiten 1 primair en 5 in
een psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst voor een termijn van
1 (één) jaar;
bepaalt dat ten aanzien van de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd;
beslist ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de verdachte van: een spijkerbroek;
- gelast de teruggave aan [naam slachtoffer 1] van: een jas en een trui;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , wonende te Rotterdam, te betalen een bedrag van
€ 908,= (zegge: negenhonderd en acht euro), bestaande uit € 458,= aan materiële schade en € 450,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 908,=(zegge: negenhonderd en acht euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 908,= vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
18 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te Capelle aan den IJssel, te betalen een bedrag
van € 302,50 (zegge: driehonderdentwee euro en vijftig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 4 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 302,50(zegge: driehonderdentwee euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 302,50 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
6 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.P. van de Beek, voorzitter,
en mrs. P. van Dijken en V.F. Milders, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1]
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet meermalen met kracht met een mes in (de richting van)
de nek en/of de linkerarm en/of de rug en/of het bovenlichaam van die [naam slachtoffer 1]
heeft gestoken, althans geslagen, althans met zwaaiende bewegingen geprikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht)
(art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen met kracht met een mes in de
linkerarm en/of de rug van die [naam slachtoffer 1] te steken,
althans meermalen met een mes in zijn hand tegen de linkerarm en/of de rug van
die [naam slachtoffer 1] te slaan,
althans meermalen met een zwaaiende beweging een mes in de linkerarm en/of de
rug van die [naam slachtoffer 1] te prikken;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 08 februari 2017 te Capelle aan den IJssel
[naam slachtoffer 4] heeft mishandeld door meermalen, met kracht, met zijn tot
vuist gebalde hand(en) tegen het gezicht van die [naam slachtoffer 4] te slaan;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 25 februari 2017 te Rotterdam
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee
flesjes Kanon bier, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [naam supermarkt] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 3] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij,
verdachte, nadat hij door die [naam slachtoffer 2] en/of die [naam slachtoffer 3] was vastgepakt,
heeft getracht zich los te rukken en/of om zich heen heeft geslagen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
(art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij in of omstreeks de periode van 13 januari 2017 tot en met 15 februari
2017 te Rotterdam, meermalen, in elk geval eenmaal, (telkens) met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
a. a) twee flesjes Kanon bier en/of
b) twee flesjes Kanonbier en/of een pak koekjes, in elk geval enig goed,
(telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [naam supermarkt] , in
elk geval aan een ander dan aan verdachte;
(art 310 Wetboek van Strafrecht)
5.
hij op of omstreeks 26 maart 2017 te Capelle aan den IJssel opzettelijk en
wederrechtelijk een kuipstoel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan het [naam ziekenhuis] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of
onbruikbaar gemaakt door met die stoel te gooien.
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)