ECLI:NL:RBROT:2017:6860

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
VI-99/000346-36 / 08/178669-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel voorwaardelijke invrijheidstelling na onttrekking aan detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 augustus 2017 uitspraak gedaan over de vordering van het openbaar ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van 1440 dagen had opgelegd gekregen door de Belgische rechtbanken, had zich op 13 februari 2017 onttrokken aan zijn detentie. Hij was niet teruggekeerd van een onbegeleid verlof en had bovendien het locatiegebod overtreden. Hierdoor was er sindsdien geen contact meer mogelijk met de veroordeelde.

Het openbaar ministerie diende op 10 juli 2017 een vordering in op basis van artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht, waarin werd verzocht om uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling met 120 dagen. Tijdens de openbare zitting op 15 augustus 2017 was de veroordeelde niet verschenen, evenmin als zijn raadsman of -vrouw. De officier van justitie, mr. D.N.G. Woei-A-Tsoi, heeft de vordering gehandhaafd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf heeft onttrokken en dat hij niet bereid lijkt de voorwaarden na te leven die zijn gesteld om het recidiverisico te beperken. De rechtbank oordeelde dat de vordering van het openbaar ministerie tijdig was ingediend en heeft deze toegewezen. De rechtbank heeft besloten dat de voorwaardelijke invrijheidstelling met 120 dagen wordt uitgesteld, waarmee de veroordeelde de consequenties van zijn onttrekking aan de straf moet dragen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 3
VI-zaaknummer: 99/000346-36
Parketnummer: 08/178669-15
Datum uitspraak: 15 augustus 2017
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde]

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ( [land veroordeelde] )

Opgelegde straf

Bij onherroepelijk geworden vonnissen van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen (België) van 15 maart 2012 en van de Correctionele Rechtbank te Antwerpen (België) van 14 januari 2015, is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 1440 dagen. Deze straf is met ingang van 22 december 2014 ten uitvoer gelegd en later door Nederland via de WETS overgenomen. De veroordeelde is op 10 september 2015 daadwerkelijk overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten.
De veroordeelde kwam aanvankelijk in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling op 9 juni 2017. Op 13 februari 2017 heeft de veroordeelde zich echter onttrokken aan zijn detentie door na een onbegeleid verlof niet terug te keren naar de penitentiaire inrichting, waar hij op dat moment verbleef. Daarnaast heeft hij het locatiegebod overtreden door in de nacht van 12 op 13 februari 2017 niet op het vanuit het penitentiair programma aangegeven adres te verblijven. Sindsdien is er geen contact met veroordeelde meer mogelijk gebleken.

Vordering

Op 10 juli 2017 heeft het openbaar ministerie een vordering ex. artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht ingediend tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde met een periode van 120 dagen.
Bij de vordering is overgelegd een formulier betreffende de melding van ongeoorloofde afwezigheid door de veroordeelde in de penitentiaire inrichting van Krimpen aan den IJssel.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van 15 augustus 2017. De officier van justitie mr. D.N.G. Woei-A-Tsoi is gehoord. De veroordeelde is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, niet verschenen. Evenmin is er een raadsman en/of raadsvrouw verschenen.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Ontvankelijkheid

De veroordeelde heeft zich op 12 februari 2017 onttrokken aan zijn straf. Het openbaar ministerie heeft vervolgens op 17 maart 2017 bij de rechtbank Overijssel een vordering ingediend tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Op 20 april 2017 heeft de rechtbank Overijssel de zaak aangehouden om de veroordeelde alsnog deugdelijk op te roepen voor de behandeling van de vordering op zitting. Op 29 juni 2017 is de vordering alsnog behandeld. In navolging op het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank Overijssel op 13 juli 2017 geoordeeld dat zij onbevoegd was kennis te nemen van de vordering en dat de vordering ingediend diende te worden bij de rechtbank Rotterdam. Intussen, derhalve omgaand nadat de onbevoegdheid van de rechtbank Overijssel ter sprake is gekomen, heeft het openbaar ministerie een nieuwe vordering ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Nu onderhavige vordering exact gelijk is aan de vordering die is ingediend bij de rechtbank Overijssel en op exact dezelfde feiten en omstandigheden is gegrond, is de rechtbank van oordeel dat de datum van de vordering zoals die is ingediend bij de rechtbank Overijssel leidend dient te zijn voor de ontvankelijkheidsvraag. Het had de veroordeelde op grond van die vordering duidelijk kunnen zijn dat hem als gevolg van de onttrekking aan de gevangenisstraf een uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling boven het hoofd hing. De vordering wordt daarmee, op grond van het bepaalde in artikel 15d lid 6 van het Wetboek van Strafrecht geacht tijdig te zijn ingediend, zodat het openbaar ministerie ontvankelijk is in haar vordering.

Beoordeling

Ter zitting is vast komen te staan dat de veroordeelde niet (tijdig) is teruggekeerd van onbegeleid verlof. Nadien is er geen enkel contact meer met de veroordeelde mogelijk gebleken en is hij eveneens niet verschenen op de terechtzitting.
Gelet op het voorgaande, stelt de rechtbank vast dat de veroordeelde na aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zich hieraan heeft onttrokken. Daarvan moet hij naar het oordeel van de rechtbank de consequenties dragen.
Gebleken is dat de veroordeelde kennelijk niet bereid is de voorwaarden na te leven, die worden gesteld om het recidiverisico voor misdrijven in te perken.
Gelet op het vorenstaande zal de vordering worden toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst toe de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
bepaalt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld met een termijn van
120 dagen;
Deze beslissing is genomen door
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter
en mrs. R. Brand en A.T.T. Werner, rechters
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 augustus 2017