ECLI:NL:RBROT:2017:6856

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
10/710280-15 / raadkamernummer 17/2283
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen dagvaarding gegrond verklaard wegens schending vertrouwensbeginsel in strafzaak

Op 23 augustus 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam in raadkamer uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die was gedagvaard voor een zitting op 23 augustus 2017. De verdachte had op 17 juli 2017 een bezwaarschrift ingediend tegen de dagvaarding, waarin hij stelde dat het Openbaar Ministerie het vertrouwensbeginsel had geschonden. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot doodslag, zware mishandeling en overtredingen van de Wegenverkeerswet. Tijdens de behandeling in raadkamer was de verdachte niet aanwezig, maar zijn raadsman, mr. R.H.P. Feiner, en de officier van justitie, mr. A.H.J.M. Damen, waren wel aanwezig.

De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie de verdachte had gewekt in de veronderstelling dat hij alleen zou worden vervolgd voor overtredingen van de Wegenverkeerswet, en niet voor opzetdelicten. Dit was gebaseerd op eerdere communicatie van het Openbaar Ministerie, waarin was aangegeven dat de verdachte niet langer voor opzetdelicten zou worden vervolgd. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in de vervolging van de opzetdelicten, omdat de verdachte gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op de eerdere toezeggingen van het Openbaar Ministerie.

De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en stelde de verdachte buiten vervolging voor de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten. Deze beslissing werd genomen in raadkamer op 23 augustus 2017 door de rechters M.K. Asscheman-Versluis, V.F. Milders en K.A. Baggerman, in aanwezigheid van griffier mr. H.C. Fraaij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/710280-15
Raadkamernummer: 17/2283
Beslissing van de rechtbank te Rotterdam, raadkamer, in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
wonende te [woonplaats verdachte] aan de [adres verdachte] ,
raadsman mr. R.H.P. Feiner, advocaat te Rotterdam.

Bezwaarschrift

Op 17 juli 2017 is ter griffie namens de verdachte een bezwaarschrift, met bijlagen, ingediend tegen de hem vanwege de officier van justitie uitgebrachte dagvaarding om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 23 augustus 2017, teneinde terecht te staan ter zake van - kort gezegd -: primair: poging tot doodslag, subsidiair: zware mishandeling, meer subsidiair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 waarbij een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en meest subsidiair overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet en van artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Procedure

De rechtbank heeft in raadkamer van 23 augustus 2017 gehoord: de officier van justitie
mr. A.H.J.M. Damen en de raadsman van de verdachte. De verdachte zelf is niet verschenen.

Inhoud bezwaarschrift

Het bezwaarschrift strekt er toe de verdachte buiten vervolging te stellen ter zake van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. Daartoe is - kort gezegd - het volgende aangevoerd:
Het Openbaar Ministerie heeft door de vervolging van de verdachte ter zake van de primair en subsidiair ten laste gelegde opzetdelicten het vertrouwensbeginsel geschonden. Het Openbaar Ministerie heeft, nadat zij de zaak tegen de verdachte in volle omvang had getoetst, onherroepelijk besloten de verdachte uitsluitend te vervolgen ter zake van de meer subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 en de meest subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Dit is de verdachte bij mailbericht van 12 juli 2016 en bij brief van 22 november 2016 kenbaar gemaakt.
Eerder had het Openbaar Ministerie al in een persbericht van 4 oktober 2015 gemeld dat niet langer het vermoeden bestond dat sprake was van opzettelijke aanrijding van de benadeelde.
Het Openbaar Ministerie is aan de gedane toezegging gehouden. Het toch opnemen van de opzetdelicten in de dagvaarding heeft plaatsgevonden op verzoek van de benadeelde (een politieman) en ter voorkoming van een artikel 12-procedure. Het Openbaar Ministerie lijkt te zijn gezwicht voor de druk van het politiekorps. Dit miskent dat het Openbaar Ministerie een eigen zelfstandige afweging dient te maken en daarbij de rechten van de verdachte dient te eerbiedigen. Dit geldt te meer nu het in opdracht van de benadeelde en daarom niet-onafhankelijke nadien uitgebrachte rapport van Bosscha Ongevallenanalyse B.V. van 6 juni 2017 geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft opgeleverd die steun bieden aan de primair en subsidiair ten laste gelegde opzetdelicten.
Tijdens de behandeling in raadkamer is voorts nog aan het bezwaar ten grondslag gelegd dat er onvoldoende aanwijzingen van schuld zijn aan de tenlastegelegde opzetdelicten.

Standpunt Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft in raadkamer het standpunt ingenomen dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard. Hij heeft betwist dat bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen is of kan zijn gewekt dat hij uitsluitend zou worden vervolgd voor overtreding van de artikelen 6 subsidiair 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Bovendien gaat het volgens de officier van justitie in de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bij schending van het vertrouwensbeginsel steeds om de vraag of verwacht mag worden dat het Openbaar Ministerie niet zal vervolgen en niet om het punt wat de grondslag van de vervolging zal zijn, wat in dit geval aan de orde is. Het Openbaar Ministerie heeft in de correspondentie met de raadsman niet aangegeven dat de verdachte niet voor enig opzetdelict vervolgd zou worden. Pas door het uitbrengen van de dagvaarding wordt de grondslag van de vervolging bindend.
Subsidiair is aangevoerd dat na de eerste besluitvorming van het Openbaar Ministerie kennis is genomen van het deskundigenrapport van Bosscha Ongevallenanalyse B.V. van 6 juni 2017. Dit rapport is aan het dossier toegevoegd. Op basis van dit rapport in samenhang met de verklaring van de benadeelde is besloten tot dagvaarding voor de opzetdelicten. Het door strafrechtelijke handhaving beschermde belang van het recht op leven wordt daarmee gediend.

Bevoegdheid

De rechtbank is bevoegd van het bezwaarschrift kennis te nemen, nu het een bezwaarschrift betreft tegen een door de officier van justitie te Rotterdam uitgebrachte dagvaarding om voor deze rechtbank te verschijnen.

Ontvankelijkheid

De verdachte is in zijn bezwaarschrift ontvankelijk, nu de dagvaarding op 11 juli 2017
op de bij de wet voorgeschreven wijze aan hem is betekend en het bezwaarschrift op 17 juli 2017, derhalve binnen de in artikel 262, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn, is ingediend.

Beoordeling bezwaarschrift

Bij mailbericht van 12 juli 2016 heeft de officier van justitie mr. H.A. van Wijk aan de raadsman van de verdachte, voor zover hier relevant, het volgende geschreven:
“In navolging van ons telefoongesprek van vanmorgen, waarin ik u op de hoogte wilde
stellen van de voortgang van de zaak, heb ik aangegeven dat ik een en ander op de mail zou
zetten ter bevestiging. Het OM zal uw cliënt, de heer [naam verdachte] , vervolgen voor
overtreding van artikelen 6 sub 5 wegenverkeerswet sub RVV.”
Bij brief van 22 november 2016 heeft de officier van justitie mr. H.A. van Wijk aan de raadsman van de verdachte, voor zover hier relevant het volgende geschreven:
4. Met betrekking tot het besluitvormingsproces resulterend in de beslissing uw cliënt te vervolgen ter zake van overtreding van artikelen 6 en/of 5 WVW 94 en/of (een of meer) artikelen van het RVV, kan ik u berichten dat de vervolgingsbeslissing vanzelfsprekend is genomen door het Openbaar Ministerie. (…) De onderhavige zaak is binnen het parket aangemerkt als een gevoelige zaak, welke gevoeligheid ziet op meerdere aspecten van de zaak. In dat kader heb ik mijn voorgenomen beslissing ter toetsing voorgelegd aan een aantal collega’s en werd mijn voorgenomen beslissing door hen ondersteund.”
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte op grond van de aangehaalde inhoud van het emailbericht van de officier van justitie d.d. 12 juli 2016 en de brief van de officier van justitie van 22 november 2016 mocht verwachten dat hij ter zake van het onderhavige verkeersongeval zou worden vervolgd voor overtreding van de artikelen 5 en 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en/of (een of meer) artikelen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, en niet tevens voor een opzetdelict zoals poging doodslag, waarvoor hij ook is aangehouden en in verzekering gesteld. Dat dit niet met zoveel woorden in beide berichten staat vermeld, leidt niet tot een ander oordeel. De inhoud noch de strekking van de berichten laat enige ruimte voor de conclusie dat ten aanzien van de medegedeelde vervolgingsbeslissing een voorbehoud is gemaakt.
Het nadien binnengekomen rapport van Bosscha Ongevallenanalyse B.V. d.d. 6 juni 2017 levert geen of onvoldoende nieuwe bezwaren of veranderde feiten en omstandigheden op op grond waarvan de officier van justitie gerechtvaardigd niet langer gehouden is aan de eerder gewekte verwachtingen. Het onderzoek van Bosscha is gebaseerd op dezelfde sporen die zijn betrokken in het onderzoek bij de verkeersongevallenanalyse die is uitgevoerd door de politie, eenheid Den Haag. Het rapport van Bosscha betreft in wezen niet meer dan een (op sommige punten enigszins) ander deskundigenoordeel op basis van dezelfde voorhanden zijnde gegevens.
Het standpunt van de officier van justitie dat de grondslag van de vervolging pas door het uitbrengen van dagvaarding bindend wordt, wordt niet gevolgd door de rechtbank, nu dit geen steun vindt in het recht.
De slotsom is dan ook dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging van de aan de verdachte primair en subsidiair tenlastegelegde opzetdelicten.
Het bezwaarschrift zal derhalve gegrond worden verklaard en de verdachte zal ter zake van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten buiten vervolging worden gesteld.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het bezwaarschrift gegrond;

steltde verdachte
buiten vervolgingter zake van de in deze zaak primair en subsidiair aan de verdachte tenlastegelegde feiten.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank
op 23 augustus 2017 door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mr. V.F. Milders en mr. K.A. Baggerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier.
Bijlage
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 01 oktober 2015 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [naam slachtoffer] , van het leven te beroven, met dat opzet, in/met een vrachtwagen
-op (zeer) korte afstand achter die [naam slachtoffer] , rijdend op een (herkenbare)
politiemotorfiets, heeft gereden en/of
-viermaal, althans een of meer keer (gas gevend) tegen de achterzijde van die
dienstmotorfiets is aangebotst of aangereden,
waardoor die [naam slachtoffer] met zijn motorfiets ten val is gekomen en door de door verdachte bestuurde vrachtwagen werd overreden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 oktober 2015 te Rotterdam aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten zodanig armletsel dat gedeeltelijke amputatie noodzakelijk was, heeft toegebracht, met dat opzet, in/met een vrachtwagen
-op (zeer) korte afstand achter die [naam slachtoffer] , rijdend op een (herkenbare) politiemotorfiets, heeft gereden en/of
-viermaal, althans een of meer keer (gas gevend) tegen de achterzijde van die
dienstmotorfiets is aangebotst of aangereden,
waardoor die [naam slachtoffer] met zijn motorfiets ten val is gekomen en door de door
verdachte bestuurde vrachtwagen werd overreden;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 oktober 2015 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A15,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, nadat hij, verdachte, van een motoragent, rijdend op een herkenbare dienstmotorfiets, een teken tot volgen had gekregen, de invoeg-/uitvoegstrook van die Rijksweg A15 was opgereden, alwaar op dat moment in file/langzaamrijdend werd gereden,
op (zeer) korte afstand achter die motoragent heeft gereden en/of
zonder zich voldoende ervan te hebben vergewist dat de motorrijder zich niet meer (kort) vóór of in de nabijheid van zijn voertuig bevond (gas gevend) meermalen, althans eenmaal, tegen de achterzijde van die dienstmotorfiets is aangebotst of aangereden en/of
(aldus rijdend) niet in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen of af
te remmen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze
vrij was,
waardoor die motorrijder ten val is gekomen en door die vrachtwagen werd overreden,
als gevolg waarvan die motorrijder, genaamd [naam slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (te weten armletsel, waardoor gedeeltelijke amputatie noodzakelijk was) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
meest subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 01 oktober 2015 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A15, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
nadat hij, verdachte, van een motoragent, rijdend op een herkenbare dienstmotorfiets, een teken tot volgen had gekregen, de invoeg-/uitvoegstrook van die Rijksweg A15 was opgereden, alwaar op dat moment in file/langzaamrijdend werd gereden,
op (zeer) korte afstand achter die motoragent heeft gereden en/of
zonder zich voldoende ervan te hebben vergewist dat de motorrijder zich niet meer (kort) vóór of in de nabijheid van zijn voertuig bevond
(gas gevend) meermalen, althans eenmaal, tegen de achterzijde van die dienstmotorfiets is aangebotst of aangereden en/of
(aldus rijdend) niet in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen of af te remmen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor die motorrijder ten val is gekomen en door die vrachtauto werd overreden;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
hij op of omstreeks 01 oktober 2015 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig (vrachtauto) heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A15, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was;
art 19 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990