ECLI:NL:RBROT:2017:6831

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2017
Publicatiedatum
4 september 2017
Zaaknummer
10/741079-17 / vordering TUL VV: 22/001181-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel aan een stelselmatige dader wegens mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 12 februari 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld. De verdachte, die ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.C. Levy. De officier van justitie, mr. C. de Kimpe, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en veroordeling tot de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) voor de duur van twee jaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een stelselmatige dader is in de zin van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht, en dat hij in de vijf jaren voorafgaand aan het feit ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.

De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de mishandeling vastgesteld op basis van de verklaring van de verdachte, die het feit heeft bekend. De rechtbank heeft geen feiten of omstandigheden aangetroffen die de strafbaarheid van het feit of de verdachte uitsluiten. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen. De verdachte heeft een uitgebreid strafblad en is moeilijk plaatsbaar bij verschillende instellingen, wat heeft geleid tot de conclusie dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel noodzakelijk is.

De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, omdat deze niet opportuun werd geacht in het licht van de opgelegde ISD-maatregel. De beslissing van de rechtbank is genomen met het oog op de veiligheid van de samenleving en de recidivepreventie van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaren, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis niet op deze termijn in mindering zal worden gebracht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/741079-17
Parketnummer vordering TUL VV: 22/001181-15
Datum uitspraak: 25 augustus 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. M.C. Levy, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 augustus 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. de Kimpe heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren (hierna de ISD-maatregel);
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 22/001181-15.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 12 februari 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen tegen het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer] te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich zonder noemenswaardige reden in een opvanghuis van het Leger des Heils schuldig gemaakt aan mishandeling van het slachtoffer [naam slachtoffer] door op korte afstand haar meermalen te slaan tegen het hoofd waardoor zij pijn en letsel opgelopen heeft. De verdachte heeft door zijn handelen een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 juli 2017 van 26 pagina’s waaruit blijkt dat de verdachte meermalen eerder is veroordeeld voor soortgelijke geweldsfeiten.
7.2.2.
Rapportages
Forensisch psychiater, dr. S.J. Roza, van het NIFP heeft in het kader van een ISD-trajectconsult over de verdachte een psychiatrisch consult opgesteld, gedateerd op 22 maart 2017, dat onder meer samengevat het volgende inhoudt.
De verdachte heeft een uitgebreid strafblad ten aanzien van vermogens- en geweldsdelicten. De verdachte is gelet op zijn psychosociale en verslavingsproblematiek langdurig in beeld bij de reclassering en bij hulpverlenings- en opvanginstanties. De verdachte is moeilijk plaatsbaar bij verschillende instellingen. Hij werd geschorst bij meerdere opvanginstanties en werd uit zijn behandeling gezet in verband met problemen en incidenten met de leiding en medepatiënten. Een plaatsing in de reguliere GGZ strandde tot op heden binnen een kort tijdsbestek door de verbale agressie van de verdachte tegen hulpverleners. De verdachte heeft een rigide preoccupatie met het gevoel dat hij onrechtvaardig wordt behandeld door justitie met een grote achterdocht jegens instanties. De intelligentie van de verdachte wordt ingeschat als laag tot gemiddeld.
Er was bij de verdachte in het verleden een uitgebreide verslavingsproblematiek van alcohol-, heroïne- en cocaïnegebruik die zich thans beperkt tot overmatig alcohol- en cannabisgebruik. Er zijn aanwijzingen voor paranoïde psychotische overtuigingen die het meest waarschijnlijk voortkomen uit persoonlijkheidspathologie. Het bestaan van een waanstoornis is niet uitgesloten.
De psychiater acht het wenselijk dat nader neuropsychologisch en/of psychiatrisch diagnostiek met een onderzoek naar de cognitieve mogelijkheden in een langdurige klinische setting wordt ingesteld.
Het Leger des Heils, afdeling reclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd op 7 maart 2017 dat het volgende inhoudt.
De verdachte is sinds zijn jongvolwassenheid in 1987 veelvuldig in aanraking gekomen met politie en justitie en staat bekend als een stelselmatige dader. Hij wordt in verband met zijn gevaars- en recidiverisico besproken in het EPA (Ernstig Psychiatrische Aandoening)-overleg van Veiligheidshuis Rotterdam-Rijnmond. Er is meermalen reclasseringstoezicht opgelegd in het kader van een voorwaardelijke veroordeling.
De afgelopen tien jaar is de verdachte diverse vormen van hulpverlening aangeboden. Het verblijf in klinieken of in een woonvoorziening mislukte telkens binnen korte tijd wegens agressief gedrag of middelengebruik van de verdachte. De verdachte ontkent zijn problematisch agressief delictgedrag, zijn problematische omgang met middelen en zijn psychische problematiek. Op dit moment is een behandeling en/of begeleiding niet haalbaar. De nachtopvang bij het Leger des Heils bleek zelfs geen optie gelet op de voortdurende conflicten met de begeleiding. De reclassering acht een klinische opname geïndiceerd. De verdachte kan dan middels een diagnostisch onderzoek en observatie worden onderzocht of er bij hem sprake is van psychologie met als doel een passende behandeling, resocialisatie en plaatsing in een passende woonvoorziening.
De reclassering acht gelet op de houding van de verdachte en het verloop van de hulpverlening in de afgelopen tien jaar een zeer hoge kans op mislukking op een ambulante behandeling en/of in een verblijf in een woonvoorziening in het kader van een voorwaardelijke veroordeling al dan niet in het kader van voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel. De reclassering adviseert derhalve de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op het overwogene komt de rechtbank tot de volgende conclusies.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte een stelselmatige dader is in de zin van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis toegelaten. De verdachte is blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie in de vijf jaren voorafgaande aan het door hem begane feit ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk. Het onderhavige feit is voorts begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er moet ook ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De rechtbank stelt vast dat de tot op heden aan de verdachte opgelegde straffen er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is beëindigd.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de psychiater en de reclassering. Zij deelt het advies van de reclassering dat de onvoorwaardelijke oplegging van de ISD-maatregel is aangewezen. Het is vanuit de hulpverleningsgeschiedenis duidelijk geworden dat het ingezette instrumentarium tot op heden niet heeft geleid tot een significante vermindering van de recidive van de verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er een reëel en ernstig gevaar voor herhaling aanwezig is en dat daarom de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel - anders dan de verdediging meent - de enige over gebleven optie is om het plegen van delicten door de verdachte te doen stoppen. Daarnaast kan de maatregel er mede toe strekken een bijdrage te leveren aan de oplossing van de problematiek van de verdachte waarmee het plegen van strafbare feiten lijkt samen te hangen.
Het belang van de samenleving dient nu voorop te staan gelet op de door de verdachte steeds weer veroorzaakte overlast en schade. De rechtbank heeft hierbij gelet op de ernst van het begane feit en de veelvuldigheid van de voorafgaande veroordelingen. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat de maatregel er mede toe strekt de maatschappij te beveiligen en de recidive van de verdachte te beëindigen. De veiligheid van personen of goederen vereist dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. Dit brengt mee dat de volle termijn van twee jaren benut dient te worden, zodat de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd niet op deze termijn in mindering zal worden gebracht.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Arrest waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij arrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage d.d. 10 december 2015 onder parketnummer 22/001181-15 is de verdachte ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, mishandeling en vernieling veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 12 weken, waarvan een gedeelte groot, 6 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Dit arrest is onherroepelijk geworden op 25 december 2015.
Het hierboven bewezenverklaarde feit is na het wijzen van dit arrest en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het arrest verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven. Een tenuitvoerlegging wordt op dit moment niet opportuun geacht, omdat zich dat niet goed verhoudt tot de aan de verdachte opgelegde ISD-maatregel voor de duur van twee jaren. De vordering wordt derhalve afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 38m, 38n, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee jaren);
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van het bij arrest van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W. van Lottum, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 augustus 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 februari 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, op/tegen het hoofd
en/of de nek, althans het lichaam, van voornoemde [naam slachtoffer] te slaan/stompen;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht