ECLI:NL:RBROT:2017:6828

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2017
Publicatiedatum
4 september 2017
Zaaknummer
10/740075-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schietincident op openbare weg na sluitingstijd nachtclub met vrijspraak voor poging doodslag en veroordeling voor mishandeling en wapenbezit

Op 25 augustus 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een schietincident op de Kruiskade te Rotterdam in de vroege ochtend van 3 januari 2017. De verdachte had een vuurwapen bij zich en sloeg de aangever met dit wapen op het hoofd, waardoor het vuurwapen afging. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd voor poging tot doodslag en zware mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk had geschoten in de richting van de aangever. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en het medeplegen van zware mishandeling, maar vond hem wel schuldig aan mishandeling en bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de aangever. De verdachte had eerder geweldsdelicten gepleegd, wat de rechtbank als verzwarende factor meebracht in de strafmaat. De rechtbank benadrukte de onaanvaardbare risico's die het gebruik van een vuurwapen met zich meebrengt voor de veiligheid van anderen en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/740075-17
Datum uitspraak: 25 augustus 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. J.P.R. Broers, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 augustus 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppe heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1 primair (impliciet primair) ten laste gelegde poging tot doodslag (met partiële vrijspraak van het 2e gedachtestreepje) en het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak ten aanzien van het onder feit 1 primair en het medeplegen van het onder 2 tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 1
Inleiding
In de vroege ochtend van 3 januari 2017 is het na sluitingstijd van uitgaansgelegenheden druk op de Kruiskade te Rotterdam. Er ontstaan opstootjes. Op straat treft de verdachte een groepje met daarin ook de aangever aan. Naar eigen zeggen voelde de verdachte zich door hen en vooral door de aangever bedreigd. De verdachte wilde de aangever laten “schrikken” en om dat te bereiken trekt hij zijn vuurwapen uit zijn jaszak. Toen het afdreigen niet lukte sloeg de verdachte met dat vuurwapen op het hoofd van de aangever.
Het vuurwapen is op enig moment afgegaan. De verwondingen op het hoofd van de aangever zijn niet veroorzaakt door een kogel. Pal naast het incident bevindt zich een vestiging van sportschool Basic Fit. Op de eerste verdieping ervan boven in een ruit zit een schotinslag. Deze is veroorzaakt door het vuurwapen van de verdachte.
De officier van justitie gaat er van uit dat de verdachte gericht heeft geschoten in de richting van de aangever en dat daarom sprake is van een poging tot doodslag. De verdachte ontkent dat en houdt vol dat het vuurwapen onbedoeld is afgegaan op het moment dat hij de aangever daarmee op diens hoofd sloeg.
De beoordeling
Allereerst staat vast dat het vuurwapen van de verdachte slechts een enkele keer is afgegaan. Dat blijkt onder meer uit hetgeen twee verbalisanten in de directe nabijheid van het incident hebben gerelateerd: zij hebben slechts één schot gehoord. Weliswaar heeft een aantal getuigen gesproken over meerdere schoten, maar die verklaringen zijn op dit punt onbruikbaar omdat zij die schoten plaatsen in wisselende contexten.
De vraag is onder welke omstandigheden dit enkele schot is afgegaan. De verdachte heeft verklaard dat dit is gebeurd toen hij de aangever met de onderkant van de kolf van het vuurwapen op diens hoofd sloeg terwijl de loop naar boven was gericht. Die verklaring komt aannemelijk voor, zeker gelet op het feit dat de schotinslag een paar meter boven straatniveau is aangetroffen. Als de verdachte zou hebben geschoten in de richting van het hoofd van de aangever zou het namelijk voor de hand liggen dat de kogel op een lagere plek zou zijn ingeslagen. Doorslaggevend is echter dat de aangever zelf niet heeft verklaard dat gericht op hem is geschoten.
Slechts een enkele getuige, te weten [naam getuige] , heeft verklaard dat de verdachte in de richting van het hoofd van de aangever heeft geschoten. Gelet op het bovenstaande moet die verklaring als onbetrouwbaar worden geduid en kan derhalve niet bijdragen tot enig bewijs.
De slotsom is dan ook dat niet kan worden bewezen dat de verdachte in de richting van de aangever heeft geschoten. Nu deze voor de primair (impliciet primair) ten laste gelegde poging tot doodslag dragende omstandigheid komt te vervallen dient daartoe vrijspraak te volgen.
Wel kan worden vastgesteld dat de verdachte eenmaal met zijn vuurwapen op het hoofd van de aangever heeft geslagen. Dat is echter, gelet op de concrete omstandigheden van dit geval, onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde poging tot toebrengen zwaar lichamelijk letsel te komen. Ook hier dient dus vrijspraak te volgen.
Ten aanzien van feit 2
Vast staat dat de verdachte op 3 januari 2017 een vuurwapen voorhanden heeft gehad. De vraag is of de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] toen gezamenlijk de beschikking over dat vuurwapen hebben gehad. De officier van justitie stelt dat dit wel het geval is geweest, hetgeen de verdachte ontkent.
Het enige stuk in het dossier waaruit dat zou kunnen volgen is het proces-verbaal van bevindingen van het uitkijken van de camerabeelden. Daarin is gerelateerd dat de verdachte op enig moment, vanuit de passagierszijde van de Mercedes, een voorwerp van [naam medeverdachte] aanpakt. Wat voor voorwerp dat was, was voor de verbalisanten niet waarneembaar. Na enige seconden, zo vervolgt het proces-verbaal, komt de verdachte terug in beeld en overhandigt een voorwerp aan de verdachte. Door de verbalisanten is beschreven dat het een “langwerpig, vermoedelijk donker gekleurd voorwerp was”. De verdachte heeft in dit verband verklaard dat hij de eerste keer zijn telefoon aanpakte en dat hij, toen hij terugkwam, zijn portemonnee, in de auto gooide, waarna hij is ingestapt en is weggereden. Ten aanzien van het vuurwapen heeft de verdachte aangegeven dat hij dat bij zich in zijn jas droeg en dat [naam medeverdachte] dat niet wist.
Gelet op dit alles komt de rechtbank tot het oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het voorwerp dat volgens de camerabeelden door de verdachte en [naam medeverdachte] over en weer is overhandigd een vuurwapen is geweest. Daarvoor is de hiervoor weergegeven beschrijving van het voorwerp te weinig concreet. Nu ook in de verklaring van de verdachte geen steun kan worden gevonden voor het door de officier van justitie ingenomen standpunt acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat de verdachte en [naam medeverdachte] gezamenlijk de beschikking hadden over het vuurwapen.
De slotsom is dat uitsluitend de verdachte de beschikking heeft gehad over het vuurwapen en bijbehorende munitie. Een partiële vrijspraak ten aanzien van het aan hem daartoe verweten medeplegen dient te volgen.
Conclusie
Het onder 1 primair en het medeplegen van het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat
1.
hij op 03 januari 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door met een vuurwapen op het hoofd van die [naam slachtoffer] te slaan
en
hij op 03 januari 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door het tonen van een vuurwapen aan die [naam slachtoffer]
2.
hij op 03 januari 2017 te Rotterdam een vuurwapen en munitie van Categorie III, als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. subsidiair
mishandeling,
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en bedreiging van de aangever door hem met een geladen vuurwapen op het hoofd te slaan nadat hij de aangever het vuurwapen ter afschrikking duidelijk had getoond. Bij het slaan is het vuurwapen afgegaan. Dit heeft plaatsgevonden op de openbare weg in een druk uitgaansgebied naar aanleiding van een korte woordenwisseling. De verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Hij heeft hierdoor pijn gehad en letsel opgelopen. Dit handelen heeft ook gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht bij het slachtoffer.
De verdachte heeft daarnaast met zijn handelen een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van personen in het leven geroepen. Niet alleen door het gemak waarmee hij besluit een vuurwapen mee te nemen, maar ook door het niet mindere grote gemak waarmee hij het pakt en gebruikt. De gevolgen van deze houding hadden desastreus kunnen zijn. Bovendien veroorzaakt het voorhanden en het gebruik van vuurwapens gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt de verdachte dit bijzonder kwalijk. Hiertegen dient streng te worden opgetreden.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 juli 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
De rechtbank heeft acht geslagen op het over de verdachte opgestelde rapport van Reclassering Nederland, gedateerd op 11 mei 2017.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Nu de rechtbank de onder 1 primair tenlastegelegde poging doodslag danwel poging toebrenging zwaar lichamelijk letsel niet bewezen acht, zal zij een aanzienlijk lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
8.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W. van Lottum, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 augustus 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 03 januari 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer]
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet
- ( meermalen) met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) in de richting
van die [naam slachtoffer] heeft geschoten, en/of
- die [naam slachtoffer] met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op het hoofd heeft
geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( artikel 287 jo. 45 Wetboek van Strafrecht )
( artikel 302 Wetboek van Strafrecht )
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 januari 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op het hoofd van die [naam slachtoffer] te slaan;
(artikel 300 Sr)
en/of
hij op of omstreeks 03 januari 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met
zware mishandeling,
door het tonen van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) aan die [naam slachtoffer]
en/of richten van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [naam slachtoffer] ;
(artikel 285 Sr)
2.
hij op of omstreeks 03 januari 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, een vuurwapen en/of munitie van Categorie
II of III, als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 26 lid 1 jo 55 WWM)