ECLI:NL:RBROT:2017:6816

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
4 september 2017
Zaaknummer
C/10/510549 / HA ZA 16-942
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van huwelijksvoorwaarden en verrekenbedingen na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 augustus 2017 uitspraak gedaan over de afwikkeling van huwelijksvoorwaarden na echtscheiding tussen een vrouw en een man. De huwelijksvoorwaarden bevatten een (vorm van) deelgenootschap en een periodiek verrekenbeding van overgespaarde inkomsten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw een negatief vermogen hebben bij het einde van hun huwelijk, maar dat de redelijkheid en billijkheid vereisen dat rekening wordt gehouden met de verplichting tot verrekening van overgespaarde inkomsten. Dit kan ertoe leiden dat beide partijen over een positief vermogen beschikken, wat betekent dat hun vermogens als waren zij gehuwd in gemeenschap van goederen moeten worden samengevoegd en verdeeld.

De rechtbank heeft de man opgedragen te bewijzen dat het bij het einde van het huwelijk aanwezige vermogen niet is gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden. De peildatum voor de samenstelling en omvang van het te verrekenen vermogen is vastgesteld op 17 april 2013, met uitzondering van verzekeringen waarvoor 15 januari 2013 geldt. De rechtbank heeft ook de nieuwe wettelijke regeling omtrent verrekenbedingen in huwelijksvoorwaarden besproken, die op 1 september 2002 in werking is getreden. De rechtbank concludeert dat de nieuwe regeling van toepassing is op de huwelijksvoorwaarden van partijen, die een periodiek of finaal verrekenbeding omvatten.

De vrouw heeft niet volledig voldaan aan de opdracht van de rechtbank om een vermogensopstelling over te leggen, en de rechtbank heeft haar opgedragen dit nader te onderbouwen. De rechtbank heeft de verdere procedure bepaald, waarbij de man de mogelijkheid heeft om getuigen te horen en bewijsstukken over te leggen. De beslissing van de rechtbank houdt in dat verdere beslissingen worden aangehouden totdat het bewijs is geleverd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/510549 / HA ZA 16-942
Vonnis van 30 augustus 2017
in de zaak van
[eiseres]
wonende te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. drs. G. van der Wende te Capelle aan den IJssel,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. A. Zwart te Roosendaal.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 februari 2017
  • de akte van de man, met producties (rolzitting 15 maart 2017)
  • de akte na vonnis tevens wijziging van eis, van de vrouw (rolzitting 12 april 2017)
  • de akte na vonnis van de vrouw (rolzitting 7 juni 2017; in de aanhef van deze akte staat dat het tevens een eiswijziging is, maar dat is onjuist)
  • de antwoordakte van de man (rolzitting 7 juni 20170.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie en reconventie

2.1.
In geschil is de afwikkeling, na echtscheiding, van de huwelijksvoorwaarden van partijen, houdende een (vorm van) deelgenootschap én een periodiek verrekenbeding van overgespaarde inkomsten. Het deelgenootschap houdt in dat partijen dienen te verrekenen als waren zij gehuwd in gemeenschap van goederen, dit tenzij (minstens) één der partijen een negatief vermogen heeft bij het einde van het deelgenootschap, in welk geval dié verrekening achterwege dient te blijven.
2.2.
De rechtbank heeft partijen in voormeld tussenvonnis gelast een akte houdende een vermogensopstelling over te leggen.
2.3.
De man heeft een vermogensopstelling overgelegd die de volgende posten omvat:
- lijfrentes/ polissen: € 209.081,56 (€ 175.298,79 + € 33.782,77)
- banksaldi ten name van de man: € 2.807,61
- banksaldi op naam van partijen € 12.872,64, waarvan aan de man toekomt: € 6.436,32
- overwaarde woning man: € 98.487,92
- vordering man op vrouw wegens overbedeling vrouw bij de verdeling van de inboedel:
€ 3.908,50
- waarde onderneming man: nihil.
2.4.
De vrouw heeft voor wat betreft haar vermogensopstelling verwezen naar haar productie 5 bij dagvaarding. Deze vrouw komt in deze productie tot de conclusie dat zij recht heeft op betaling door de man van een bedrag van € 353.269,53, nog te vermeerderen met de helft van de waarde van de onderneming van de man, Assurantiekantoor [Z.] te Rotterdam (de rechtbank komt hier op terug).
2.5.
De vrouw heeft niet geheel voldaan aan de opdracht van de rechtbank. Haar productie 5 bij dagvaarding is geen beschrijving van haar eigen vermogen. Het is een berekening van hetgeen de man (gesteld) aan de vrouw moet betalen, onder opgave van het vermogen van
beidepartijen en waarbij de vrouw ook alvast diverse verrekeningen toepast (zoals bijvoorbeeld de na te melden post wegens onderbedeling van de vrouw omdat sprake is van een woning met een onderwaarde van circa € 525.000,-). Het standpunt van de vrouw in haar productie 5 laat zich, naar de rechtbank begrijpt, als volgt samenvatten (exclusief verrekenposten):
- overwaarde van het huis aan [straatnaam X] in Rotterdam, waar de
man in woont en dat op zijn naam staat (waarde € 270.000,- minus
schuld € 180.000,-) € 90.000,-
- onderwaarde van het huis aan [straaatnaam Y] in Bodegraven, waar
de vrouw in woont en dat op haar naam staat (waarde € 675.000,-
minus schuld € 1.200.000,-) -/- € 525.000,-
- waarde polissen/lijfrentes op naam van de man € 209.081,56
- waarde lijfrentes op naam van de vrouw € 90.686,45
- spaar-/beleggings-/levenslooptegoeden € 13.000,-
- waarde inboedel € 24.598,85
- partijen zijn tezamen met de ouders van de vrouw eigenaar van
een boot. Het aandeel van partijen daarin bedraagt 50% en
dat vertegenwoordigt een waarde van € 6.039,50. € 6.039,50,-
- waarde van de onderneming van de man € 150.000,- tot
€ 400.000,-.
2.6.
Later in de procedure heeft de vrouw de waarde van de onderneming van de man gesteld op:
- tussen de € 150.000 en de € 354.012,-, waarbij de vrouw verklaart bereid te zijn om uit te gaan van het gemiddelde van € 252.006,- (akte voor de rolzitting van 12 april 2017);
- € 693.168,- ( akte voor de rolzitting van 7 juni 2017). Hierbij beroept de vrouw zich op een brief/ taxatie de dato 1 juni 2017 van het bedrijf “
[A.] .
2.7.
De bestanddelen uit voormelde opgave van de vrouw die betrekking hebben op alleen het vermogen van de vrouw lijken de navolgende te zijn:
- onderwaarde van het huis aan [straaatnaam Y] in Bodegraven, waar
de vrouw in woont en dat op haar naam staat
(waarde € 675.000,- minus schuld € 1.200.000,-) -/- € 525.000,-
- waarde lijfrentes op naam van de vrouw € 90.686,45
- helft van spaar-/beleggings-/levenslooptegoeden ad € 13.000,- € 6.500,-
- aandeel vrouw in inboedel helft van € 24.598,85 € 12.299,43
- aandeel vrouw in boot helft van € 6.039,50
€ 3.019,75,-
Negatieve waarde vermogen vrouw (zonder eventuele verrekening
van overgespaarde inkomsten): € 412.494,37.
2.8.
De vrouw heeft – afgezien van nog te verrekenen overgespaarde inkomsten - derhalve een negatief vermogen bij einde huwelijk. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat voor de vaststelling van de beide vermogens bij einde huwelijk rekening dient te worden gehouden met de verplichting tot verrekening van tijdens huwelijk overgespaarde inkomsten. Deze verrekening kan ertoe leiden dat zowel de man als de vrouw over een positief vermogen bij einde huwelijk beschikten, in welk geval de beide vermogens moeten worden samengevoegd en verdeeld als waren partijen gehuwd in gemeenschap van goederen.
2.9.
Peildatum voor de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen is, zoals reeds is geoordeeld, 17 april 2013, behalve ten aanzien van de verzekeringen, waarvoor 15 januari 2013 als peildatum geldt.
2.10.
Op 1 september 2002 is in werking getreden de nieuwe wettelijke regeling omtrent verrekenbedingen in huwelijksvoorwaarden (Burgerlijk Wetboek boek 1, Titel 8, Afdeling 2). Op dat moment waren de huwelijksvoorwaarden van partijen al opgesteld. Dan is het de vraag of het oude dan wel het nieuwe recht toepasselijk is met betrekking tot de verrekening van overgespaarde inkomsten.
2.11.
Op de op 1 september 2002 reeds bestaande huwelijksvoorwaarden die uitsluitend een finale verrekening van vermogen bevatten, blijft het recht zoals dit gold onmiddellijk voorafgaand aan 1 september 2002, van toepassing. Ten aanzien van huwelijkse voorwaarden, die - mede - een periodiek of finaal verrekenbeding omvatten, heeft deze nieuwe regeling onmiddellijke werking. In de huwelijksvoorwaarden van partijen is mede sprake van een periodiek of finaal verrekenbeding, zodat de nieuwe wettelijke regeling hier van toepassing is.
2.12.
Volgens de nieuwe wettelijke regeling wordt het bij het einde van het huwelijk aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de rekenplicht anders voortvloeit (art. 1:141 lid 3 BW).
2.13.
De man heeft zich niet beroepen op de eisen van redelijkheid en billijkheid om overgespaarde inkomsten niet te hoeven verrekenen, noch is de rechtbank gebleken van feiten en omstandigheden die een zodanig beroep zouden kunnen rechtvaardigen.
2.14.
De rechtbank zal de man in staat stellen te bewijzen dat het bij het einde van het huwelijk aanwezige vermogen geheel of gedeeltelijk niet is gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden. Het ligt in de rede dat de man daarbij in acht zal nemen dat de vrouw stelt dat met overgespaard inkomen geïnvesteerd is in aanschaf van diverse vermogensbestanddelen zoals de polissen, de onderneming van de man (die door hem is gekocht van zijn ouders en volgens de vrouw betaald zou zijn met een lening die tijdens huwelijk is afgelost) en in aanschaf van de woning in Rotterdam.
2.15.
De vrouw zal desgewenst, en zonodig, tegenbewijs mogen leveren.
2.16.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de man geheel of gedeeltelijk is geslaagd in zijn bewijslevering.
2.17.
Aan de eventuele beoordeling van de waarde van de diverse vermogensbestanddelen kan nog niet worden toegekomen, nu nog niet vaststaat dat voor deze vermogensbestanddelen het finale verrekenbeding geldt.
2.18.
Het navolgende aspect behoeft nog nadere onderbouwing door de vrouw: op naam van alleen de vrouw staat de woning te Bodegraven, met een door de vrouw geschatte onderwaarde van € 525.000,-. De vrouw stelt dat de man de helft van de onderwaarde dient te dragen. De vrouw dient deze stelling nader te onderbouwen, nu tussen partijen geen sprake is van gemeenschap van goederen. Overigens is dit aspect niet relevant indien verrekening van overgespaarde inkomsten er toe mocht leiden dat zowel de vrouw als de man een positief vermogen hebben, want dan moet er ook nog verrekend worden als waren partijen in gemeenschap van goederen gehuwd.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
3.1.
draagt de man op te bewijzen dat het bij het einde van het huwelijk aanwezige vermogen (geheel of gedeeltelijk) niet is gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden;
3.2.
bepaalt dat indien de man dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125, voor de ondergetekende rechter als rechter-commissaris,
3.3.
bepaalt dat indien de man indien deze getuigen wil laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank
- Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555 -
de namens hem te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden oktober 2017 tot en met december 2017 moet opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
3.4.
bepaalt dat de vrouw, indien zij getuigen in contra-enquête wil voorbrengen, bij de opgave van verhinderdata rekening moet houden met de in dat kader (vermoedelijk) te horen getuigen; voor contra-enquête zal een dagdeel dag worden gereserveerd na de voor het getuigenverhoor bepaalde dag en tijd;
3.5.
bepaalt dat de man, indien hij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank
- Administratie haven en handel, afdeling roladministratie, kamer E12.55, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10554 -
en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
3.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank
- Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555 -
en de wederpartij moeten toesturen;
3.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2017.
2517/2504