ECLI:NL:RBROT:2017:6729

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
31 augustus 2017
Zaaknummer
C/10/533579 / KG ZA 17-932
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van het herexamen Wiskunde B van een VWO-leerling in kort geding

In deze zaak heeft eiser, een VWO-leerling, een kort geding aangespannen tegen de Vereniging voor Christelijk Voortgezet Onderwijs te Rotterdam en twee gedaagden, die betrokken waren bij de beoordeling van zijn herexamen Wiskunde B. Eiser had het herexamen afgelegd op 21 juni 2017 en was gezakt met een score van 4,8, wat 1/10 punt onder de vereiste score lag. Eiser was het niet eens met de beoordeling van vraag 6 van het herexamen, waarvoor hij slechts één punt had gekregen. Hij stelde dat zijn beantwoording, hoewel niet conform het beoordelingsmodel, vakinhoudelijk correct was en dat hij minimaal drie punten had moeten krijgen. Eiser heeft bezwaar gemaakt bij de Commissie van Beroep van Comenius, maar zijn beroep werd afgewezen. In het kort geding vorderde eiser een herbeoordeling van zijn score en de uitreiking van zijn diploma.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een apert onjuiste en onzorgvuldige beoordeling. De rechter stelde vast dat de correctoren niet voldoende overleg hadden gepleegd en dat de beoordeling niet in overeenstemming was met het Correctievoorschrift VWO 2017. De rechter veroordeelde de gedaagden om binnen drie werkdagen na betekening van het vonnis over te gaan tot herbeoordeling van het herexamen, met inachtneming van de geldende regels. De overige vorderingen van eiser werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/533579 / KG ZA 17-932
Vonnis in kort geding van 30 augustus 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M. Azdoufali en mr. M. de Vette te Rotterdam,
tegen
1. de vereniging
VERENIGING VOOR CHRISTELIJK VOORTGEZET ONDERWIJS TE ROTTERDAM EN OMGEVING,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde sub 1,
advocaat mr. J.M.V. Dubelaar te Woerden,
2.
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde sub 2,
verschenen in persoon,
3.
[gedaagde 1],
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
gedaagde sub 3,
advocaat mr. W. Lindeboom te Den Haag.
Partijen zullen hierna afzonderlijk [eiser] , CVO, [gedaagde] respectievelijk [gedaagde 1] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de exploten van dagvaarding van 21 augustus 2017, met 16 producties;
  • de 4 producties van CVO;
  • de brief van [gedaagde 1] van 25 augustus 2017;
  • de mondelinge behandeling op 25 augustus 2017;
  • de pleitnota van [eiser] ;
  • de pleitnota van CVO;
  • de pleitnota van [gedaagde 1] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] volgt het VWO bij het Comenius Lyceum Capelle (hierna: Comenius), welke school deel uitmaakt van CVO.
2.2.
In het schooljaar 2016-2017 heeft [eiser] eindexamen gedaan en in dat verband het centraal examen afgelegd. Nadat bleek dat hij daarvoor gezakt was, heeft hij op 21 juni 2017 het herexamen Wiskunde B afgelegd (hierna: het Herexamen). Voor het Herexamen heeft hij een cijfer van 4,8 behaald. Daarmee heeft [eiser] , met een tekort van 1/10 punt, gelet op de toepasselijke regels zijn VWO-diploma niet behaald.
2.3.
Het Herexamen is beoordeeld door [gedaagde] (als 1e corrector/examinator) en [gedaagde 1] (als 2e corrector/gecommitteerde).
2.4.
[eiser] heeft het Herexamen ingezien en zijn antwoorden vergeleken met het beoordelingsmodel. Bij vraag 6 van het Herexamen heeft hij één punt van de maximaal vijf toe te kennen punten toegekend gekregen. Het betrof een opgave waarbij de juistheid van een in de opgave gegeven vergelijking diende te worden aangetoond, met gebruikmaking van twee, eveneens in de opgave gegeven, andere vergelijkingen.
2.5.
Op 4 juli 2017 heeft [eiser] bij de Commissie van Beroep van Comenius (hierna: de Commissie) bezwaar gemaakt tegen de beoordeling van vraag 6 van het Herexamen.
Bij brief van 7 juli 2017 heeft de Commissie het volgende aan [eiser] medegedeeld:
“Na overleg tussen de leden van de Commissie van Beroep van het Comenius College (…) heeft deze commissie heden, 7 juli 2017, vastgesteld dat de procedure die is gevolgd na het indienen van het beroepschrift examenuitslag wiskunde B, examen van 21 juni 2017, correct is verlopen.
Het examenwerk van [eiser] is door de eerste corrector, [gedaagde 1] , nogmaals beoordeeld en ook de tweede corrector, [gedaagde 1] , heeft het werk wederom beoordeeld. Alleen als beide correctoren een hogere score zouden toekennen, kan het beroep worden toegewezen. Dat is hier niet het geval. De tweede corrector is ook na een tweede beoordeling -rekening houdend met het correctievoorschrift- bij zijn standpunt gebleven dat hij geen aanleiding ziet om tot een andere score dan de oorspronkelijke 1 punt te komen voor de beantwoording van vraag 6.
Derhalve wijst de Commissie van Beroep het beroepschrift m.b.t. de examenuitslag Wiskunde B examen van [eiser] af.”
2.6.
Bij e-mail van 10 juli 2017 heeft de vader van [eiser] aan Comenius gevraagd schriftelijk aan te tonen waar de fout in de opgave te vinden is.
2.7.
In een brief van 12 juli 2017 van Comenius is het volgende vermeld:
“(…)
Volgens de informatie die wij hebben ingewonnen bij de Onderwijsinspectie dient op de volgende wijze gehandeld te worden indien een leerling aannemelijk maakt dat er een aanwijsbare fout bij de correctie is gemaakt.
Het werk wordt opnieuw voorgelegd aan de eerste corrector. Indien de eerste corrector stelt het werk goed te hebben gecorrigeerd, vindt er geen wijziging plaats. De eerste corrector staat dan in zijn recht en de leerling kan dan alleen nog naar de burgerlijke rechter of de externe klachtencommissie stappen.
Indien de eerste corrector de leerling gelijk geeft en vindt dat de leerling een aanwijsbare fout heeft ontdekt, neemt de eerste corrector contact op met de tweede corrector. In dat geval geldt het volgende:
a.
de tweede corrector vindt ook dat de leerling een aanwijsbare fout heeft ontdekt en het overleg wordt heropend. De twee correctoren zullen het werk - in z’n geheel - opnieuw nakijken. Zij stellen DUO en de Inspectie op de hoogte van een eventueel nieuw vastgesteld cijfer (NB. dit kan ook een lager cijfer zijn, omdat het werk integraal opnieuw beoordeeld wordt). De Inspectie zal in deze situatie altijd contact opnemen met de tweede corrector en de voorzitter van de examencommissie van de desbetreffende school om na te gaan of de tweede corrector niet onder druk is gezet.
b.
de tweede corrector vindt dat het werk op een juiste wijze is beoordeeld. De tweede corrector staat dan in zijn recht. Er vindt geen wijziging plaats. De leerling kan dan alleen nog door naar de externe klachtencommissie of de burgerlijke rechter stappen.
Deze procedure is gevolgd. In uw geval is ‘2b’ aan de orde. De tweede corrector blijft bij zijn standpunt, zich daarbij baserend op het correctievoorschrift.
Hij heeft hiervoor de volgende redenen gegeven:
Bij bewijsopgaven moet iedere stap logischerwijs uit de andere stappen volgen. Dat is niet het geval. Alleen bolletje 1 is correct opgeschreven, de rest van de redenatie is niet correct. Voor het opschrijven van een goed antwoord (dat al in de vraag staat) zonder toelichting krijg je geen punten.
Regel 3.3 is niet van toepassing, de leerling heeft een stappenplan uit het CV gevolgd, maar dit is helemaal niet goed gegaan.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
gedaagden te veroordelen binnen drie dagen na betekening van het vonnis de score van [eiser] bij vraag 6 van het Herexamen tezamen opnieuw vast te stellen, hierbij in aanmerking nemende dat minimaal drie punten toegekend dienen te worden;
gedaagden te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de gebruikelijke documenten te verstrekken die worden uitgereikt aan studenten die hun opleiding met goed gevolg hebben afgelegd (waaronder het VWO-diploma en de cijferlijsten);
gedaagden, althans alleen CVO, te veroordelen tot betaling van een dwangsom van
€ 1.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, per dag dat zij niet aan het gevorderde onder 1. en/of 2. voldoen;
subsidiair:
4. dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 1 BW dezelfde kracht toe te kennen als een verklaring van de tweede corrector dat de score van [eiser] bij vraag 6 van het Herexamen met minimaal twee punten hoger is beoordeeld en de verklaring van elk van de gedaagden dat zijn examenscore voor het vak Wiskunde B met tenminste één tiende is opgehoogd en [eiser] heeft voldaan aan alle eisen voor het behalen van het VWO diploma;
primair en subsidiair:
5. gedaagden te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
3.2.
Aan zijn vordering heeft [eiser] het volgende ten grondslag gelegd.
[eiser] is het oneens met de puntentoekenning behorend bij vraag 6 van het Herexamen. Weliswaar heeft [eiser] een andere route genomen dan is opgenomen in het beoordelingsmodel, maar zijn beantwoording van de vraag is op grond van aantoonbare, vakinhoudelijke argumenten als juist of tenminste grotendeels juist aan te merken, zodat naar analogie van het beoordelingsmodel minimaal drie van de vijf punten hadden dienen te worden toegekend conform het Correctievoorschrift VWO 2017. De tweede corrector heeft het Correctievoorschrift derhalve ten onrechte niet nageleefd. Verder is het beroepschrift van [eiser] te summier afgewezen en heeft Comenius geweigerd schriftelijk aan te tonen waar de fout in de opgave te vinden is. In deze zaak is dan ook sprake van een apert onzorgvuldige beoordeling die moet leiden tot ingrijpen door de burgerlijke rechter.
3.3.
CVO en [gedaagde 1] hebben elk voor zich gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
[gedaagde] heeft de vorderingen niet betwist.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft onweersproken gesteld dat hij vóór 31 augustus 2017 zijn VWO-diploma en cijferlijst nodig heeft, opdat hij op 4 september 2017 kan starten met een opleiding aan de TU Delft dan wel de HTS. Daarmee is het spoedeisend belang bij zijn vordering gegeven.
4.2.
Het verweer van [gedaagde 1] dat [eiser] in de vordering jegens hem niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij niet [gedaagde 1] , maar zijn werkgever, dat wil zeggen het bevoegd gezag van de school waaraan [gedaagde 1] is verbonden, had moeten dagvaarden, kan niet slagen.
Artikel 42 Eindexamenbesluit VO (hierna: het Besluit) luidt:
Vaststelling score en cijfer centraal examen
1. De examinator en de gecommitteerde stellen in onderling overleg de score voor het centraal examen vast. Indien de examinator en de gecommitteerde daarbij niet tot overeenstemming komen, wordt het geschil voorgelegd aan het bevoegd gezag van de gecommitteerde. Dit bevoegd gezag kan hierover in overleg treden met het bevoegd gezag van de examinator. Indien het geschil niet kan worden beslecht, wordt hiervan melding gemaakt aan de inspectie. De inspectie kan een onafhankelijke corrector aanwijzen. De beoordeling van deze corrector komt in de plaats van de eerdere beoordelingen.
2. De directeur stelt het cijfer voor het centraal examen in een vak vast op grond van de score, bedoeld in het eerste lid, en met inachtneming van de regels, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel e, van de Wet College voor toetsen en examens.
Dat in artikel 36 van het Besluit is bepaald dat het bevoegd gezag er zorg voor draagt dat de aangewezen gecommitteerde zijn verplichtingen nakomt, doet er niet aan af dat artikel
42 van het Besluit de examinator en de gecommitteerde een zelfstandige bevoegdheid toekent om in onderling overleg de score voor het centraal examen vast te stellen. Ook indien zij daarbij niet tot overeenstemming komen, blijft de bevoegdheid tot het vaststellen van de score exclusief liggen bij de examinator en de gecommitteerde, behoudens in het zich hier niet voordoende geval dat de Inspectie een derde corrector heeft aangewezen.
Ook het ontvankelijkheidsverweer van CVO strandt, gelet op het bepaalde in het hiervoor geciteerde lid 2 van art. 42 van het Besluit. Op grond van artikel 52 van het Besluit reikt de directeur de cijferlijst uit, alsook een diploma aan elke voor het eindexamen geslaagde kandidaat. In dat kader heeft [eiser] terecht aangevoerd dat het in de macht van gedaagden gezamenlijk ligt om te komen tot een herbeoordeling van zijn score en de uitreiking van zijn diploma en cijferlijst.
4.3.
Het primair gevorderde onder 1. strekt tot een veroordeling om de score bij vraag 6 van het Herexamen opnieuw vast te stellen en daarbij te bepalen dat minimaal drie punten toegekend dienen te worden. Een dergelijke veroordeling komt feitelijk neer op een voorziening die een rechtstoestand vaststelt en naar haar aard niet voorlopig is. Dat verdraagt zich niet met het voorlopige karakter van een kort geding en is (reeds) om die reden niet toewijsbaar.
4.4.
In die vordering ligt echter het mindere besloten, te weten een vordering jegens (onder meer) [gedaagde] en [gedaagde 1] om, in overeenstemming met de systematiek van art. 42 van het Besluit, te komen tot een herbeoordeling. Een dergelijke veroordeling kan worden gezien als een voorlopige (orde)maatregel.
4.5.
De wettelijke en op de wet gebaseerde voorschriften omtrent het eindexamen en de diploma-uitreiking bevatten een zeer uitgebreide en strikte regeling, ook op het punt van de wijze waarop de cijfers worden vastgesteld en de daarbij in acht te nemen procedure.
Ingrijpen van de burgerlijke rechter is slechts gerechtvaardigd als sprake is van een apert onjuiste en/of onzorgvuldige beoordeling. Die ingreep zal voorts het systeem voor het overige, dat berust op een afweging van alle belangen door de wet- en regelgever, zoveel mogelijk moeten volgen en respecteren, met het oog op de rechtszekerheid en de gelijkheid.
4.6.
Het antwoord op de vraag of sprake is van een apert onzorgvuldige en/of onjuiste beoordeling die een ingrijpen van de burgerlijke rechter rechtvaardigt, wordt naar voorshands oordeel bevestigend beantwoord, op grond van het volgende.
4.7.
Bedoelde op de wet gebaseerde regeling is, wat de formele kant daarvan betreft, gevolgd tot aan het moment waarop de “regeling openbreken score” van de Inspectie (zoals omschreven door Comenius, geciteerd onder 2.7.) is toegepast, zodat het ongewijzigde inzicht van [gedaagde 1] definitief in de weg heeft gestaan aan herziening van de beoordeling.
De precieze status van de “regeling openbreken score” is ongewis. CVO meent dat deze bindend is, [gedaagde 1] meent dat deze in strijd is met art. 42 van het Besluit. Dat sprake is van een algemeen verbindend voorschrift is niet gebleken. Voorshands gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat het gaat om een door de Inspectie aan scholen medegedeelde mogelijke methode om in voorkomend geval problemen bij herbeoordeling op te lossen. Vast gesteld moet worden dat deze regeling inhoudelijk op gespannen voet staat met art. 42 van het Besluit en met de kennelijke ratio daarvan, nu in het hier toegepaste geval 2b geen nader overleg plaatsvindt tussen de beide correctoren, hoewel de examinator meent dat sprake is van een aanwijsbare fout in de eerdere beoordeling. Waarom in dat geval, anders dan wanneer de correctoren reeds aanstonds van inzicht verschillen, het in art. 42 van het Besluit bedoelde overleg niet aan de orde zou zijn valt niet in te zien.
4.8.
Inhoudelijk is het uitgangspunt dat de opgave vereist dat [eiser] door formule 1 en 2 te combineren aantoont dat formule 3 juist is. Tussen partijen is niet in geschil dat dit in deze context kan worden opgevat als het leveren van een wiskundig bewijs en dat het daarbij niet gaat om het oplossen van een som, zodat geen sprake is van een uitkomst, maar om het uitschrijven van een redenering, waarbij echter in beginsel meerdere redeneringen juist kunnen zijn.
Bij de beoordeling van het werk van [eiser] dienden de correctoren, naar tussen partijen op zich niet in geschil is, het op art. 42 van het Besluit gebaseerde, algemeen verbindende Correctievoorschrift VWO 2017 te volgen. Dit houdt in, onder Algemene regels:
3.3
Scorepunten worden toegekend met inachtneming van de volgende regels: (…) Indien een antwoord op een open vraag niet in het beoordelingsmodel voorkomt en dit antwoord op grond van aantoonbare, vakinhoudelijke argumenten als juist of gedeeltelijk juist aangemerkt kan worden, moeten scorepunten worden toegekend naar analogie of in de geest van het beoordelingsmodel.
Het beoordelingsmodel van het Herexamen noemt voor de relevante vraag 6 twee redeneringen. [eiser] heeft niet één van beide in het beoordelingsmodel genoemde redeneringen gevolgd. In de brief van 12 juli 2017 (2.7) wordt als visie van [gedaagde 1] gebracht dat dit wel zo is, maar de uitwerking van [eiser] zelf biedt voor die visie geen steun; hij volgt een andere benadering, door eerst een uitdrukking voor de variabele v af te leiden. Zelfs als daarover anders gedacht wordt doet dat er echter niet aan af dat 3.3 van het Correctievoorschrift toepasselijk is. Het Correctievoorschrift maakt onderscheid tussen meerkeuzevragen en open vragen en het betreft hier duidelijk een open vraag; het begrip
antwoordin 3.3 moet, in de onderhavige context, begrepen worden als de hiervoor bedoelde (bewijs)redenering. De wijze waarop een bewijsredenering in de wiskunde dient te worden ingekleed is een vakinhoudelijk aspect. Als vakinhoudelijk de door [eiser] gevolgde weg juist is, dienen daarvoor dus punten te worden toegekend naar analogie of in de geest van het beoordelingsmodel, zonder dat verdere eisen worden gesteld.
4.9.
[eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de wijze waarop hij de opgave heeft benaderd en de redenering die hij heeft gevolgd om aan de hand van de eerste twee gegeven vergelijkingen de juistheid aan te tonen van de laatste vergelijking vakinhoudelijk (in elk geval grotendeels) juist is. Dat wordt niet alleen met de door hem overgelegde opinies van drie hoogleraren wiskunde onderbouwd, doch tot op grote hoogte inmiddels ook door [gedaagde] onderschreven. Eén van de hoogleraren, [persoon 1] , heeft de door [eiser] gevolgde benadering aldus samengevat dat [eiser] ervoor heeft gekozen om twee uitdrukkingen voor de variabele v af te leiden, deze uitdrukkingen vervolgens aan elkaar gelijk te stellen en daaruit de gewenste formule 3 af te leiden. Hij acht deze benadering wiskundig volledig correct. Hij stelt vast dat de twee redeneringen in het beoordelingsmodel voorzien in een bepaalde route met tussenstappen en voor die tussenstappen punten toekennen. In andere routes, zoals die van [eiser] , komen die tussenstappen echter niet voor. De beide andere hoogleraren hebben zich minder gedetailleerd uitgelaten, doch onderschrijven de visie dat de door [eiser] gevolgde redenering juist is.
[gedaagde] heeft, naar hij ter zitting heeft toegelicht, in tweede instantie geconstateerd dat [eiser] de tweede vergelijking niet, zoals in de beoordelingsmodellen, vrijwel meteen, maar eerst later in de redenering heeft betrokken, hetgeen op zichzelf eveneens een correcte mogelijkheid is. (Uit zijn voorstel om niet de volle 5, maar 4 punten toe te kennen maakt de voorzieningenrechter op dat hij mogelijk nog een kleine onvolkomenheid heeft gezien, doch dat doet hier niet ter zake).
Op basis van deze vakinhoudelijke argumenten brengt het Correctievoorschrift onder 3.3 mee dat punten dienen te worden toegekend, waarbij de analogie of de geest van dat voorschrift in redelijkheid meebrengt dat, naast het reeds toegekende punt, additionele punten worden gegeven voor de voor de redenering belangrijke tussenstappen in de bewijsredenering van [eiser] .
4.10.
De brief van Comenius van 12 juli 2017 (zie 2.7), waarin de door [gedaagde 1] opgegeven redenen om het bezwaar af te wijzen, staan omschreven, geeft te weinig inzicht in zijn gedachtegang ten opzichte van die van [gedaagde] . Niet juist is zijn uitgangspunt dat Correctievoorschrift 3.3.toepassing mist. Aan hetgeen hiervoor werd overwogen wordt nog toegevoegd dat [gedaagde 1] stelling dat niet iedere stap logisch uit de andere volgt zonder nadere toelichting, gelet ook op voormelde visie van [persoon 1] , niet begrijpelijk is. Ter zitting bleek [gedaagde 1] niet nader op de door [eiser] gevolgde redenering te kunnen ingaan, behoudens zijn opmerking dat [eiser] van achteren naar voren heeft geredeneerd. Waaruit dat blijkt en/of waarom dat in de context van een bewijsredenering ontoelaatbaar zou zijn is echter onduidelijk gebleven.
Voorts is ter zitting gebleken dat het contact tussen de correctoren, na het bezwaar van [eiser] , zich heeft beperkt tot een e-mail van [gedaagde] , terwijl daarin volgens [gedaagde 1] niet duidelijk gemaakt werd waarom [gedaagde] alsnog 4 punten wilde toekennen aan de vraag.
4.11.
Per saldo heeft [eiser] dus bij vraag 6 een bewijsredenering opgesteld die weliswaar niet overeenkomt met het beoordelingsmodel (en wellicht ook niet voor de hand liggend en/of elegant is), maar wel vakinhoudelijk (grotendeels) correct is. Daarvoor is in eerste instantie door geen van beide correctoren meer dan één punt toegekend, hoewel Correctievoorschrift 3.3 daartoe wel noopte. Vervolgens is de motivering van het gewijzigde standpunt van de examinator niet voorgelegd aan de gecommitteerde en blijft deze laatste bij zijn oorspronkelijke opvatting. Daarna komt het bevoegd gezag van de examinator, op het verkeerde been gezet door de Inspectie, tot de conclusie dat geen aanleiding of ruimte is voor nader overleg tussen de correctoren en blijft dat overleg dus uit.
Op grond van deze totale gang van zaken is voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een apert onjuiste, en/of onzorgvuldige beoordeling.
4.12.
Dit leidt tot de veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde] om tezamen tot een herbeoordeling van het Herexamen te komen, met inachtneming van Correctievoorschrift 3.3 bij de beoordeling van vraag 6 en met inachtneming van de overigens voor hen geldende regels.
Voor het opleggen van een dwangsom is geen aanleiding.
Na de herbeoordeling kan in voorkomend geval in de lijn van art. 42 van het Besluit overleg van het bevoegd gezag volgen, mogelijk gevolgd door contact met de Inspectie en/of inschakeling van een derde corrector. Indien [gedaagde] en [gedaagde 1] (uiteindelijk) gezamenlijk tot een andere score voor het examen komen, zal CVO conform de geldende regels het cijfer dienen vast te stellen en in voorkomend geval het diploma dienen uit te reiken, doch daarop kan nu niet vooruitgelopen worden en in de uitvoering van die gebonden bevoegdheden kan de voorzieningenrechter niet treden.
De overige onderdelen van de primaire vordering worden daarom afgewezen.
4.13.
Ook de subsidiaire vordering ligt voor afwijzing gereed.
Ingevolge artikel 3:300 lid 1 BW kan de rechter, indien iemand jegens een ander gehouden is een rechtshandeling te verrichten, op vordering van de gerechtigde onder meer bepalen dat zijn uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van degene die tot de rechtshandeling gehouden is, tenzij de aard van de rechtshandeling zich hiertegen verzet. De voorzieningenrechter is het, gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen, met CVO en [gedaagde 1] eens dat de aard van de gevraagde rechtshandeling zich verzet tegen toepassing van artikel 3:300 lid 1 BW.
4.14.
Nu beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt. Of, in de onderlinge verhouding, [gedaagde 1] zelf de kosten dient te dragen dan wel zijn bevoegd gezag gaat, nu dat laatste geen partij is, het bestek van deze procedure te buiten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] en [gedaagde 1] om binnen drie werkdagen na de betekening van dit vonnis over te gaan tot herbeoordeling van het Herexamen Wiskunde B van [eiser] conform de geldende regels;
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2017.2091 / 106