ECLI:NL:RBROT:2017:6725

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
31 augustus 2017
Zaaknummer
10/998251-15 / vordering TUL VV: 01-026811-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor het verwerven van een beschermde diersoort en het voorhanden hebben van harddrugs en munitie

Op 19 juli 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden voor het opzettelijk verwerven van een beschermde inheemse diersoort, het voorhanden hebben van harddrugs (GHB, MDMA, amfetamine en cocaïne), belediging van politieambtenaren, mishandeling en het voorhanden hebben van munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen op 22 januari 2015 een haas heeft verworven, wat in strijd is met de Flora- en faunawet. Daarnaast heeft hij gedurende een periode van vier maanden met lange honden gejaagd, wat eveneens verboden is. De verdachte heeft ook harddrugs in zijn bezit gehad en heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van ambtenaren in functie en mishandeling van een persoon. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de overige feiten gegrond op de inhoud van het dossier en de getuigenverklaringen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/998251-15
Parketnummer vordering TUL VV: 01-026811-15
Datum uitspraak: 19 juli 2017
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. J.M.C. Wessels, advocaat te Zwijndrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 juli 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.C. Nieuwenhuis heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest ten aanzien van de feiten 1 primair, 3, 4, 5, 6, 7 en 8;
  • schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel ten aanzien van feit 2;
  • tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 01-026811-15.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak ten aanzien van feit 4
Standpunt officier van justitie
Op 2 november 2015 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning en de schuur van de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] aan de [adres delict] in Dordrecht. Ten tijde van die doorzoeking is op de zolder van de schuur een hennepdrogerij aangetroffen met een hoeveelheid van 8,8 kilogram hennep. Dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte volgt uit het feit dat op de telefoon van de medeverdachte een aantal foto’s zijn aangetroffen van de hennepdrogerij, waaronder een selfie van de verdachte met deze hennepdrogerij.
Beoordeling
Op de telefoon van de medeverdachte is aangetroffen een in de hennepdrogerij gemaakte selfie van de verdachte. De verdachte wist dus – in elk geval vanaf dat moment – van het bestaan ervan.
Echter, die enkele wetenschap is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat daadwerkelijk sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte ten aanzien van deze hennepdrogerij. Voor zover de verdachte al beschikkingsmacht heeft gehad over de aangetroffen hennep, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk geworden hoe ver die beschikkingsmacht reikte.
Het onder 4 ten laste gelegde is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak ten aanzien van feit 6
Beoordeling
De verdachte heeft op 12 juni 2015 de voicemail van het door twee wijkagenten gebruikte mobiele nummer aldus ingesproken: “Binnen tien minuten met mij terugbellen en mijn sleutel terug anders blaas ik het hele kankerzooitje hier op”. Doelwit van deze woorden was een politiebureau. Hoewel deze woorden in beginsel als een bedreiging zouden kunnen worden opgevat is daar, gelet op de specifieke omstandigheden van deze zaak geen sprake van.
De heer [naam slachtoffer 1] heeft op 11 augustus 2015 namens het politiebureau aangifte van bedreiging gedaan. Dat de twee wijkagenten zich daadwerkelijk bedreigd hebben gevoeld is niet gebleken. Dat hebben zij namelijk niet verklaard tegenover de aangever en ze zijn overigens ook niet gehoord.
Daarnaast volgt uit deze aangifte, bij gebrek aan andersluidende bewijsmiddelen, dat de twee wijkagenten niet eerder dan 11 augustus 2015 de inhoud van de voicemail hebben vernomen. Het door de verdachte genoemde vervalmoment van “tien minuten” behoorde toen tot een ver verleden, het “gevaar” was dus inmiddels al ruimschoots geweken.
De aan de verdachte verweten bedreiging is gelet op deze omstandigheden niet wettig en overtuigend bewezen. Vrijspraak dient te volgen.
4.3.
Bewijswaardering ten aanzien van de feiten 1 en 2
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Primair dient vrijspraak te volgen voor feit 1 omdat een haas geen dier is als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b van de Flora- en faunawet. Noch is een haas opgenomen in bijlage 2 van de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten. Subsidiair dient vrijspraak te volgen voor feit 2 omdat niet onomstotelijk is vastgesteld dat de aanwezige hond, een zogenaamde “lange hond” betrof. Voorts kan niet worden vastgesteld dat de verdachte in de tenlastegelegde periode daadwerkelijk dieren heeft gevangen of gedood nu dit niet door getuigen is waargenomen.
Beoordeling
Feit 1
Uit het dossier volgt dat de verdachte tezamen met tenminste twee anderen heeft gejaagd op een haas en wel in de nacht van 22 januari 2015. Het busje met daarin de verdachte en een drietal anderen werd door een thermische camera geobserveerd vanuit een politiehelikopter. Waargenomen werd dat twee mannen over een hek klimmen, een hond loslaten en dat die hond vervolgens in de richting van een haas rent en deze grijpt. Een van de mannen loopt naar de dode haas toe en gooit deze in een sloot. Kort daarna worden alle inzittenden van het busje aangehouden. De volgende ochtend wordt in die sloot door de politie een doodgebeten haas aangetroffen.
Op grond van artikel 13, juncto artikel 4, eerste lid, onderdeel a van de in 2015 geldende Flora- en faunawet (hierna: FFW) is het verwerven van een haas niet toegestaan. De haas is een van nature in Nederland voorkomend zoogdier en wordt in Nederland aangemerkt als een beschermde inheemse diersoort. De haas is als zoogdier (Lepus europeus) opgenomen in bijlage 1 van de “Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten 2013” (
Stcrt. 2013 nr. 8498) zoals door de Minister bepaald ingevolge het vierde lid van artikel 4 FFW.
Met de verdediging stelt de rechtbank vast dat de officier van justitie de onder dit feit genoemde haas ten onrechte heeft gerubriceerd onder artikel 4, eerste lid, onderdeel b van de FFW en bijlage 2 van de genoemde Bekendmaking. Dit kan niet anders dan als een kennelijke verschrijving worden aangemerkt. De door de officier van justitie aangehaalde bepalingen zien namelijk op vogels. De rechtbank zal de correcte bepalingen inlezen in de tenlastelegging.
Het tot vrijspraak strekkende bewijsverweer wordt verworpen.
Feit 2
Het staat onweersproken vast dat de verdachte zich in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 mei 2015 meermalen heeft bevonden in velden die op grond van artikel 1, tweede lid van de FFW geacht kunnen worden deel uit te maken van een voor de uitoefening van de jacht bestemd of geschikt terrein. Een of meerdere honden waren daarbij steeds aanwezig. Een hond is een middel waarmee kan worden gejaagd. Ingevolge artikel 50, vierde lid van de FFW moet de verdachte daarom - tenzij het tegendeel zou blijken - geacht worden zich ter uitoefening van de jacht in het veld te hebben bevonden.
Dit wettelijke vermoeden blijkt in deze strafzaak ook juist te zijn. Allereerst was de verdachte op 22 januari 2015 op heterdaad betrapt toen hij aan het jagen was. Daarnaast bevat het dossier tal van uitgewerkte telefoongesprekken tussen de verdachte en zijn vader die onmiskenbaar betrekking hebben op de jacht met honden op hazen. Daarnaast zijn (via WhatsApp) foto’s naar elkaar rondgestuurd waarop honden en dode hazen te zien zijn, maar ook foto’s van honden die hazen aan het verscheuren zijn. Op een aantal van die foto’s prijkt het gezicht van de verdachte. Deze foto’s zijn middels de WhatsApp account van de vader van de verdachte verstuurd.
Het bewijsverweer dat de verdachte in de tenlastegelegde periode niet zou hebben gejaagd wordt verworpen.
De verdachte wordt voorts verweten dat hij tijdens de jacht gebruik heeft gemaakt van zogenaamde “lange honden” in de zin van de FFW. Een lange hond is een ongeoorloofd jachtmiddel.
De Hoge Raad heeft op 20 december 1955 (vgl. NJ 1956, 196) uitgemaakt dat voor de betekenis van het begrip “lange hond” niet beslissend is het ras waartoe de hond behoort en evenmin hetgeen het spraakgebruik daaronder verstaat. Onder lange hond moet worden verstaan, aldus de Hoge Raad, een hond die naar zijn lichaamsbouw en aard in staat is een haas op het gezicht te achtervolgen en, “zonder dezen door de achtervolging te hebben afgemat”, in te halen en te bemachtigen.
De tijdens de jacht gebruikte honden waren daartoe in staat. De verdachte heeft ter zitting over deze honden ook verklaard dat hij deze voor de hondenrenbaan traint om te rennen en om een prooi te herkennen. Reeds daarom kunnen die honden als lange honden worden aangemerkt.
Het andersluidende verweer wordt eveneens verworpen.
4.4.
Bewijswaardering ten aanzien van de feiten 3 en 8
Standpunt officier van justitie
Op 2 november 2015 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning en de schuur van de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] aan de [adres delict] in Dordrecht. Ten tijde van die doorzoeking zijn in verschillende ruimtes in de woning harddrugs aangetroffen. Ook zijn in een keukenlade vier doosjes met munitie aangetroffen. Dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte volgt uit de feitelijke situatie waaronder de harddrugs en de munitie zijn aangetroffen. De verdachte had hierover samen met de overige bewoners immers de beschikkingsmacht.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van de aangetroffen munitie, GHB, MDMA en amfetamine wegens het ontbreken van wetenschap en beschikkingsmacht hierover. Voorts kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en anderen als het gaat om het aanwezig hebben van de deze goederen.
Beoordeling
Tijdens de doorzoeking zijn in de slaapkamer van de ouders van de verdachte, in de keukenkoelkast en in de slaapkamer van de verdachte verdovende middelen aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de in de slaapkamer van de ouders aangetroffen verdovende middelen onvoldoende is komen vast te staan dat de verdachte daarover enige beschikkingsmacht had, zodat de verdachte ten aanzien daarvan wordt vrijgesproken. Ten aanzien van de in de koelkast aangetroffen verdovende middelen en de in de keukenlade aangetroffen munitie geldt dit echter niet. De keuken is een algemene en voor een ieder toegankelijke en gebruikte ruimte zodat naar het oordeel van de rechtbank voldoende is komen vast te staan dat de verdachte over de in de koelkast aangetroffen verdovende middelen en de in de keukenlade aangetroffen doosjes munitie wel degelijk beschikkingsmacht had.
Het andersluidende verweer wordt verworpen.
4.5.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 5, 7 en 8 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 22 januari 2015 te 's-Gravendeel, gemeente Binnenmaas, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, een dier, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel
avan de Flora- en Faunawet en opgenomen in bijlage
1van de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse diersoorten, te weten een haas (Lepus Europeaus) heeft verworven;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2015 tot en met
1 mei2015 te 's-Gravendeel, gemeente Binnenmaas en Bleskensgraaf en te Zevenbergen en in de Biesbosch en te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, dieren heeft gevangen en gedood met
een ander middeldan de in het eerste lid van artikel 72 van de Flora- en faunawet bedoelde middelen, immers
hebbenhij en zijn mededader
(s
), gejaagd met lange honden zijnde een niet toegestaan middel als bedoeld in artikel 5 lid 1 onder b van het besluit Beheer en schadebestrijding dieren;
3.
hij op 2 november 2015 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), opzettelijk aanwezig heeft gehad
-
490gram GHB en
-
6,9gram MDMA en
-
106,3gram amfetamine
en
hij op 2 november 2015 te Dordrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 1 gram cocaïne,
zijnde, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
hij op 22 januari 2015 te Maasdam, gemeente Binnenmaas, politieambtenaren, [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] , gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, mondeling opzettelijk heeft beledigd, door het volgende tegen hen te zeggen: kankermongool en kankerlijer;
7.
hij op 14 mei 2015 op de rijksweg A15 te Gorinchem, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [naam slachtoffer 4] , meermalen met een van zijn tot vuist gebalde handen tegen het linker jukbeen van die [naam slachtoffer 4] heeft gestompt, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
8.
hij op 2 november 2015 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), munitie van categorie III, te weten 43 kogelpatronen van het merk RWS en het kaliber .22 en 95 kogelpatronen van de merken RWS en CCI en het kaliber .22 LR, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of misslagen verbeterd in de bewezenverklaring en cursief weergegeven. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1 primair.
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan;
2.
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 72, vijfde lid, van de Flora- en faunawet, meermalen gepleegd;
3.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
5.
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
7.
mishandeling;
8.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in de periode van 1 januari 2015 tot en met 2 november 2015 schuldig gemaakt aan een flink aantal strafbare feiten. Zo heeft de verdachte samen met anderen een haas, een beschermde inheemse diersoort, verworven en ook heeft hij samen met anderen gedurende vier maanden dieren gevangen met behulp van lange honden, een jachtmiddel dat niet is toegelaten op grond van de Flora- en faunawet. De verdachte heeft door zo te handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de natuur, almede van een gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef voor het belang van de samenleving bij een zekere stand van beschermde inheemse diersoorten. Persoonlijk belang en financieel gewin heeft hij vooropgesteld.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van cocaïne en aan het tezamen met een of meer anderen voorhanden hebben van een hoeveelheid GHB, MDMA en amfetamine.
De verdachte heeft voorts twee ambtenaren in functie beledigd. Ambtenaren moeten erop kunnen vertrouwen dat zij hun functie ongestoord kunnen uitoefenen, zonder geconfronteerd te worden met grievende uitingen. De verdachte heeft door zijn gedrag niet alleen de eer en goede naam van de desbetreffende ambtenaren aangetast, maar ook het gezag dat hen als zodanig toekomt.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling. De verdachte heeft het slachtoffer op de openbare weg meermalen in het gezicht gestompt, nadat het slachtoffer met diens auto tot stoppen was gedwongen door de bestuurder van de auto waarin de verdachte zat. De verdachte heeft uit boosheid een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de ervaring leert dat slachtoffers van dit soort feiten daarvan ook psychisch nadelige gevolgen ondervinden.
Tot slot heeft de verdachte zich tezamen met anderen schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid munitie.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 juni 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 februari 2017, waarin de reclassering adviseert tot toepassing van het volwassenenstrafrecht. Tevens wordt geadviseerd om een werkstraf en een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zonder bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur een passende en geboden reactie vormt. Omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 4 en 6 ten laste gelegde, zal de op te leggen straf lager zijn dan de officier van justitie heeft gevorderd.

8.Vordering tenuitvoerlegging

Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 12 mei 2015 van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant is de verdachte ter zake van openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen veroordeeld voor zover van belang tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 26 mei 2015.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten onder 3, 7 en 8 zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57, 62, 63, 267 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 13 en 72 van de Flora- en faunawet en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 4 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 5, 7 en 8 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 primair, 3, 5, 7 en 8 tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voor feit 2 tot
hechtenis voor de duur van 1 (één) maand;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 12 mei 2015 van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. F.W. van Lottum en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Kerens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 juli 2017.
De griffier en de voorzitter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 22 januari 2015 te 's-Gravendeel, gemeente Binnenmaas, in
elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,
opzettelijk,
een of meer dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort,
als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b van de Flora- en Faunawet
en opgenomen in bijlagen 2 van de Bekendmaking lijsten beschermde inheemse
diersoorten, te weten
een haas (Lepus Europeaus)
heeft verworven en/of onder zich heeft/hebben gehad;
art. 13 lid 1 ahf/ond a Flora- en faunawet
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 22 januari 2015 te 's-Gravendeel, gemeente Binnenmaas, in
elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,
opzettelijk,
een of meer dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort als
bedoeld in artikel 1 juncto artikel 4, eerste lid, onderdeel b van de Flora-
en faunawet te weten,
een haas (Lepus Europeaus)
heeft gedood en/of heeft gevangen en/of heeft bemachtigd en/of met het oog
daarop heeft opgespoord;
art. 9 Flora- en faunawet
2.
hij
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015
tot en met 22 juni 2015 te 's-Gravendeel, gemeente Binnenmaas en/of
Bleskensgraaf en/of de Moerdijk en/of te Giessenburg en/of te Zevenbergen
en/of in de Biesbosch en/of te Dordrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een of meer dieren heeft/hebben gevangen en/of gedood met andere dan de in het
eerste lid van artikel 72 van de Flora- en faunawet bedoelde middelen,
immers heeft hij en/of zijn mededaders, gejaagd met lange honden zijnde een
niet toegestaan middel als bedoeld in artikel 5 lid 1 onder b van het besluit
Beheer en schadebestrijding dieren
waarbij hij en/of zijn mededaders van het plegen van dat dit misdrijf een
gewoonte heeft gemaakt;
art. 72 lid 5 Flora en faunawet jo artikel 5 Beheer en schadebestrijding
dieren
3.
hij op of omstreeks 2 november 2015 te Dordrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 822 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en/of
- 23,9 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
- 143,5 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine
en/of
- 1 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde, telkens (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
art. 2 ahf/ond C Opiumwet
art. 10 lid 3 Opiumwet
4.
hij op of omstreeks 2 november 2015 te Dordrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 8,8 kilogram
hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art. 3 ahf/ond C Opiumwet
art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art. 11 lid 2 Opiumwet
5.
hij op of omstreeks 22 januari 2015 te Maasdam, gemeente Binnenmaas, althans
in Nederland,
een (politie)ambtena(a)r(en), [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 3] , gedurende
of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, in hun/zijn
mondeling opzettelijk heeft beledigd, door het volgende tegen hen/hem te
zeggen: kankermongool en/of kankerlijer, althans woorden van gelijke
beledigende aard en/of strekking;
art. 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art. 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
6.
hij op of omstreeks 12 juni 2015 te Dordrecht, althans in Nederland,
(politieambtenaren) [naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 6] en/of een of meer
andere politieambtenaren heeft bedreigd met
- met enig misdrijf tegen het leven gericht,
- zware mishandeling,
- brandstichting,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 6] en/of
een of meer andere politieambtenaren dreigend de woorden toegevoegd :"Binnen
tien minuten met mij terugbellen en mijn sleutel terug anders blaas ik het
hele kankerzooitje hier op", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
art. 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
7.
hij op of omstreeks 14 mei 2015 (op de rijksweg A15) te Gorinchem, althans in
Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [naam slachtoffer 4] ,
(meermalen) met een van zijn tot vuist gebalde handen tegen het (linker)
jukbeen, althans het hoofd van die [naam slachtoffer 4] heeft gestompt en/of geslagen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
8.
hij op of omstreeks 2 november 2015 te Dordrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
munitie van categorie III, te weten 43, althans meerdere kogelpatronen van het
merk RWS en het kaliber .22 en/of 95, althans meerdere kogelpatronen van het/de
merk(en) RWS en/of CCI en het kaliber .22 LR, voorhanden heeft gehad.
art. 26 lid 1 Wet wapens en munitie