ECLI:NL:RBROT:2017:6656

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
10/740201-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met beroep op noodweer en noodweer-exces, verwerping van de verdediging en oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 augustus 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 27 april 2016 in Rotterdam het slachtoffer met een mes in de rug gestoken, waarbij zij heeft erkend dat zij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 17 dagen, een voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden en een taakstraf van 240 uren geëist. De rechtbank heeft de verdediging, die een beroep deed op noodweer en noodweer-exces, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, en dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte strafbaar is en heeft een gevangenisstraf van 16 maanden opgelegd, waarvan een deel voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als moeder en haar eerdere niet-justitiële verleden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/740201-16
Datum uitspraak: 16 augustus 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. J.C. Spigt, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 augustus 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.C. Visser heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair (poging doodslag) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 dagen met aftrek van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaar met het opleggen van bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij Het Dok, alsmede veroordeling tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het primair ten laste gelegde (poging doodslag) is door de verdachte bekend, met dien verstande dat zij heeft erkend zich met de bewezen handelingen willens en wetens te hebben bloot gesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer ten gevolge daarvan zou overlijden. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij, op 27 april 2016 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag.
5.1. (
(Putatief) noodweer
5.1.1
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is bepleit dat zij ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, omdat haar een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Daartoe is aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte door het slachtoffer. De verdachte was al bang voor het slachtoffer, onder andere in verband met een eerdere mishandeling waarbij het slachtoffer haar keel had dichtgeknepen. Daarnaast wilde het slachtoffer de verdachte voorafgaand aan het feit verhinderen om uit de auto te stappen. Hij trok aan haar tas, waarbij het mes te zien was. Het slachtoffer greep naar het mes. Zij was sneller dan het slachtoffer en heeft hem toen gestoken.
Subsidiair heeft de verdediging een beroep gedaan op putatief noodweer. De verdachte was abusievelijk in de veronderstelling dat zij zich moest verdedigen. Volgens de verdediging was de verdachte als gevolg van de worsteling tussen haar en het slachtoffer in de veronderstelling dat het slachtoffer naar het mes greep dat zich in de opengetrokken tas bevond en haar hiermee wilde steken.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waar onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zodanige aanranding.
De rechtbank gaat bij de vaststelling van de feiten uit van de verklaring van het slachtoffer. Volgens het slachtoffer hebben zowel hij als de verdachte getrokken aan een telefoon waarna hij, toen hij voorover gebogen zat, door de verdachte werd gestoken in zijn rug. De verklaring van het slachtoffer wordt ondersteund door de verklaring van zijn moeder. Het slachtoffer heeft haar kort na het feit gesproken over het steekincident. Uit de verklaring van zijn moeder hierover blijkt dat hetgeen het slachtoffer haar heeft meegedeeld overeenkomt met de verklaring die hij heeft afgelegd bij de politie. Voorts blijkt uit het dossier dat de steekwond zich bevond op de rug van het slachtoffer, hetgeen past bij de toedracht die hij beschrijft in zijn verklaring.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat zij het slachtoffer had gestoken nadat hij had verhinderd haar uit de auto te laten stappen, waarna hij vervolgens naar het mes in haar tas zou hebben gegrepen, ongeloofwaardig. Deze verklaring wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Voorts neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat de verdachte niet consistent heeft verklaard. Zij heeft immers, nadat de politie ter plaatse kwam, verklaard dat het slachtoffer haar op straat achterna kwam met een mes, het tot een worsteling kwam en zij hem als gevolg daarvan heeft gestoken. Tot slot merkt de rechtbank nog op dat de toedracht die wordt beschreven door de verdachte moeilijk valt te rijmen met de plek van de steekwond, namelijk op de rug van het slachtoffer.
De verklaring van de nicht van de verdachte, [naam nicht verdachte] , is wisselend van inhoud en wordt door de rechtbank om die reden als ongeloofwaardig aangemerkt. Daarbij komt dat zij het steken door de verdachte in de auto zelf niet heeft waargenomen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden waaruit kan worden afgeleid dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich moest verdedigen.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Van putatief noodweer is sprake wanneer men verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Hiervoor zijn, uitgaande van de vastgestelde feiten, geen aanknopingspunten te vinden. Niet aannemelijk is dat sprake was van een situatie waarin de verdachte kon en mocht menen dat het slachtoffer naar het mes greep dat volgens de verdachte zichtbaar werd toen het slachtoffer aan haar tas trok. De rechtbank verwerpt het beroep op putatief noodweer.
5.1.3
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Noodweerexces
6.1.1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep op noodweerexces gedaan. De verdediging stelt dat de situatie in de auto, waarbij de verdachte werd tegengehouden door het slachtoffer om de auto te verlaten en meermaals door hem zou zijn geslagen, heeft geleid tot een hevige gemoedsbeweging, onder invloed waarvan zij het slachtoffer in de rug heeft gestoken.
6.1.2.
Beoordeling
Nu de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer waartegen de verdachte zich moest verdedigen, is er evenmin ruimte voor een geslaagd beroep op noodweerexces. Het beroep op noodweerexces wordt verworpen.
6.1.3
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte en haar partner, het slachtoffer, hadden ruzie en besloten hierover te praten in de auto van het slachtoffer. Uit angst voor het slachtoffer heeft de verdachte een mes uit de woning mee genomen alvorens zij bij het slachtoffer in de auto stapte. De ruzie is in de auto verder uit de hand gelopen met als gevolg dat de verdachte uiteindelijk met het door haar meegenomen mes het slachtoffer in de rug heeft gestoken. Het slachtoffer heeft hierdoor een klaplong opgelopen. Volgens de verklaring van de forensisch arts is een dergelijk letsel potentieel dodelijk. Dat het slachtoffer niet aan zijn verwonding is overleden is dan ook slechts een kwestie van geluk geweest.
Door het slachtoffer in de rug te steken heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden. Het opzettelijk een ander van het leven beroven, alsmede de poging daartoe, behoort tot de zwaarste categorieën strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent. Door dergelijke misdrijven wordt de rechtsorde ernstig geschokt en worden in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid gevoed.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 4 juli 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportage Reclassering Nederland
De Reclassering Nederland heeft in haar voortgangsrapportage beschreven hoe de contacten zijn verlopen in het kader van het schorsingstoezicht. Hierin komt onder meer naar voren dat de verdachte zich coöperatief opstelt, al haar meldplichtafspraken is nagekomen en dat ze ook heeft meegewerkt aan huisbezoeken. Daarnaast wordt gerapporteerd over een positieve houding van de verdachte ten opzichte van (verdere) begeleiding en/of behandeling. Voorts is in de rapportage geconcludeerd dat er een laag/gemiddeld recidiverisico bestaat. Daarnaast bestaat er een laag/gemiddeld risico op het onttrekken aan voorwaarden, omdat de verdachte de afspraken met de reclassering goed nakomt. De reclassering komt tot de conclusie dat de verdachte het belang van het volgen van de behandeling inziet om gedragsverandering te bewerkstelligen en dat zij bereid is om haar behandeling voort te zetten en af te ronden. De reclassering zegt mogelijkheden te zien om de verdachte verder te begeleiden in een verplicht kader. De reclassering adviseert om bij bewezenverklaring aan de verdachte geen vrijheidsstraf op te leggen, maar een straf met een voorwaardelijk karakter. Een onvoorwaardelijk strafdeel zal volgens de reclassering zorgen voor nog meer sociaal maatschappelijke problemen, mede gelet op de verzorging van haar zoon.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en –maat in haar overwegingen betrokken dat de verdachte geen boos opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank houdt voorts in strafverminderende zin rekening met het feit dat de verdachte ten tijde van het feit een relatie had met het slachtoffer, waarin zij door hem is mishandeld en bang voor hem was, dat zij inmiddels weer een relatie heeft met het slachtoffer en dat hun relatie volgens de verdachte op dit moment beter is. Tevens houdt de rechtbank bij de oplegging van de straf rekening met het gegeven dat de verdachte moeder is, de zorg draagt voor haar zoon van 9 jaar en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan ook voor meer sociaal-maatschappelijke problemen zal zorgen. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte nooit eerder met justitie in aanraking is geweest. Voorts heeft de verdachte zich tot op heden aan alle afspraken in het kader van het reclasseringstoezicht, waaronder behandeling, gehouden en is zij gemotiveerd haar behandeling (al dan niet samen met het slachtoffer) voort te zetten en af te ronden.
Gelet hierop en nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een groot deel van de voorgenomen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het opleggen van een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 17 dagen (gelijk aan het voorarrest), een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf niet past bij de ernst van het gepleegde feit. Daarvoor zijn het bewezen feit en de potentiele gevolgen daarvan te ernstig. Ook uit een oogpunt van generale preventie kan niet worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden;
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
  • de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen voor haar problematiek en zal meewerken aan voortzetting van de huidige behandeling bij de forensische polikliniek Het Dok of soortgelijke instelling;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en S.N. Abdoelkadir, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Primair
zij, op of omstreeks 27 april 2016 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer] met een mes in de rug heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
zij, op of omstreeks 27 april 2016 te Rotterdam, [naam slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer] met een mes in de rug te prikken en/of te steken.