Rechtbank Rotterdam
Parketnummer: 10/741194-17
Datum uitspraak: 24 augustus 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteland verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
raadsman mr. A.C. Bosch, advocaat te Rotterdam.
Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 augustus 2017.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. N. Jager heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest.
Waardering van het bewijs
ten aanzien van feit 1
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft op de zitting erkend dat hij op 17 mei 2015 alle in de tenlastelegging onder feit 1 genoemde seksuele handelingen heeft verricht met het slachtoffer. Dit gebeurde volgens de verdachte met wederzijdse instemming. De verdachte ontkent dat hij het slachtoffer, op welke manier dan ook, tot deze seksuele handelingen heeft gedwongen. Niet staat vast dat het letsel dat het slachtoffer blijkens de medische verklaring in het dossier had op 17 mei 2015 is ontstaan door een worsteling tussen haar en de verdachte. Dat letsel kan ook op andere wijze zijn ontstaan.
Er is dan ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde verkrachting.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster, de medische verklaring in het dossier, alsmede de verklaring van de verdachte dat hij seksueel contact met aangeefster heeft gehad (in onderlinge samenhang bezien) voldoende wettig bewijs opleveren voor de ten laste gelegde verkrachting.
Voorts overweegt de rechtbank als volgt.
Toen de verdachte ‘s middags op 17 mei 2015 aangeefster op de metro heeft gezet, heeft zij vanuit de metro vrijwel meteen de politie gebeld en melding gemaakt van het feit dat zij verkracht was. Zij is toen naar het ziekenhuis gegaan, waar de politie haar verklaring heeft aangehoord. Diezelfde avond heeft aangeefster ook gebeld met een vriendin en aan die vriendin verteld wat haar was overkomen die dag. Die beide verklaringen van aangeefster bij de politie en haar vriendin over wat er zou zijn voorgevallen die dag zijn eensluidend, gedetailleerd en consistent, niet alleen met elkaar, maar ook met de uiteindelijke aangifte van aangeefster bij de politie. De verklaring van aangeefster dat de seksuele handelingen tegen haar wil waren wordt bovendien gesteund door de medische verklaring in het dossier, waaruit blijkt dat op 17 mei 2015 bij aangeefster letsel is aangetroffen dat goed past bij een worsteling.
Uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, put de rechtbank ook de overtuiging dat de verdachte aangeefster op 17 mei 2015 heeft verkracht zoals ten laste is gelegd.
Het verweer van de verdediging dat de seksuele handelingen tussen de verdachte en aangeefster met wederzijdse instemming zouden hebben plaatsgevonden, wordt verworpen.
Inleiding
Op 3 mei 2017 is in een kamer in de woning aan de [adres delict] te Rotterdam een hoeveelheid van totaal 44,6 kilogram hasj aangetroffen. Deze kamer is een afzonderlijke, afsluitbare wooneenheid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd - kort gezegd - dat de logistieke keten van deze hoeveelheid niet navolgbaar en controleerbaar is, nadat in het proces-verbaal van bevindingen omtrent de doorzoeking en de inbeslagneming goedcode(s) aan die hoeveelheid is/zijn gegeven. Voorts is gemotiveerd aangevoerd dat deze hoeveelheid hasj niet aan de verdachte toebehoorde. De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
Beoordeling
Met de verdediging constateert de rechtbank dat de door de raadsman genoemde logistieke keten niet nader terug te vinden is in het onderhavige dossier. Dit is echter niet van dien aard dat dit tot een gevolg als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dient te leiden. Uit het proces-verbaal van politie met volgnummer 27 blijkt dat het gaat om een hoeveelheid van totaal 44,6 kilogram hasj. Niet gebleken is dat deze hoeveelheid is verwisseld met een mogelijk andere dergelijke hoeveelheid, derhalve gaat de rechtbank uit van 44,6 kilogram hasj, welke hoeveelheid is aangetroffen op genoemd adres.
De verdachte beschikte verder over een sleutel van de kamer waarin de hasj is aangetroffen, en verbleef en sliep met enige regelmaat in die kamer. De verdachte heeft ter zitting verder aangegeven dat hij ook wist dat de drugs zich in de (kasten van) de kamer bevond. Nu de verdachte zowel beschikkingsmacht als wetenschap had van de hasj, had hij deze opzettelijk aanwezig zoals ten laste is gelegd.
Er is geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden waaruit blijkt dat de hasj reeds vóór 3 mei 2017 in de woning aanwezig was.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde voor wat betreft de vermeende versnijdingsmiddelen dient te worden vrijgesproken, aangezien voor het onderzoek naar deze middelen gebruik is gemaakt van slechts een indicatieve test, waarvan de uitkomst onvoldoende is om als wettig en overtuigend bewijs te dienen.
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 17 mei 2015 te Schiedam door geweld en andere feitelijkheden
[naam slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk
brengen en houden van zijn penis en tong in haar vagina,
het geweld en andere feitelijkheden hebben bestaan uit het
- naar de slaapkamer trekken van die [naam slachtoffer] en
- vastpakken en vasthouden van die [naam slachtoffer] wanneer zij de woning wilde
verlaten en
- op slot draaien van de voordeur en
- zeggen tegen die [naam slachtoffer] dat zij alleen de woning mocht verlaten nadat zij
seks had gehad met verdachte en dat hij, verdachte, de ex van die [naam slachtoffer]
had vermoord en
- kapottrekken van haar legging
2.
hij op 03 mei 2017 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 44,6 kilogram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij op 03 mei 2017 te Rotterdam om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden of te bevorderen
- een (drugs)pers,
voorhanden heeft gehad,
waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die
bestemd was tot het plegen van die feiten;
4.
hij op 03 mei 2017 te Rotterdam
munitie in de zin van artikel 1, lid 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie,
te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie
III, te weten 5 (volmantel) kogelpatronen, kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid feiten
De bewezen feiten leveren op: