ECLI:NL:RBROT:2017:6601

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2017
Publicatiedatum
25 augustus 2017
Zaaknummer
10/741060-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging moord en veroordeling voor poging zware mishandeling en wapenbezit na schietincident in Rotterdam

Op 24 augustus 2017 deed de Rechtbank Rotterdam uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 februari 2017 met een jachtgeweer in de richting van een slachtoffer had geschoten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachte rade had gehandeld, waardoor hij werd vrijgesproken van poging tot moord. Wel werd vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, wat leidde tot een veroordeling voor poging zware mishandeling. De verdachte had zich na een ruzie met het slachtoffer naar de Heemraadssingel in Rotterdam begeven en had vanuit zijn auto geschoten, waarbij het slachtoffer niet geraakt werd. De rechtbank oordeelde dat er geen aanmerkelijke kans was dat het slachtoffer dodelijk getroffen zou worden door het hagelschot, maar dat de gedragingen van de verdachte wel als gericht op zwaar lichamelijk letsel konden worden aangemerkt. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en een nabootsing daarvan. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder ambulante behandeling en toezicht door de reclassering. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf was opgelegd voor het onder 2 ten laste gelegde feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/741060-17
Datum uitspraak: 24 augustus 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. G.F. van den Ende, advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 augustus 2017.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Jager heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3, 4, en 5 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, zoals aangegeven in het reclasseringsrapport, waarbij binnen de geadviseerde ambulante behandeling ook nader gekeken zal worden naar het alcoholgebruik van de verdachte.

Bewijsoverwegingen

Feit 1

Standpunt openbaar ministerie
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde (poging tot moord), nu niet kan worden bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Het subsidiair ten laste gelegde (poging tot doodslag) kan wel wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte heeft immers op het slachtoffer geschoten met een met hagelpatronen geladen jachtgeweer, terwijl hij zich nabij het slachtoffer bevond.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Niet kan worden bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, evenmin dat hij opzet heeft gehad om het slachtoffer te doden, ook niet in voorwaardelijke zin.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Kort na een ruzie met het slachtoffer [naam slachtoffer 1] op 4 februari 2017, is de verdachte met zijn auto naar de Heemraadssingel in Rotterdam gereden alwaar hij het slachtoffer aantrof. Vervolgens heeft de verdachte vanuit zijn auto zijn met hagelpatronen geladen jachtgeweer gericht op het slachtoffer, is het slachtoffer gaan rennen richting het water en heeft de verdachte één schot met het jachtgeweer in de richting van het water gelost. Het slachtoffer is niet geraakt.
De daadwerkelijke afstand tussen de auto van de verdachte en het slachtoffer op het moment dat de verdachte heeft geschoten, is niet komen vast te staan, maar niet ter discussie staat dat die afstand minder dan 60 meter is geweest. Het verschoten patroon betrof een met 300 hagelkorrels geladen patroon met een diameter van 2,75 mm. Bij het verschieten van een patroon van dit type is perforatie van de menselijke huid mogelijk bij een schootsafstand kleiner dan 60 meter.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde (poging tot moord) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in de richting van het slachtoffer heeft geschoten met een jachtgeweer. Dat hij hiermee (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om de het slachtoffer te doden, kan niet worden bewezen, nu niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer dodelijk getroffen zou worden door het hagelschot. Verwezen wordt in dit verband naar het ballistisch rapport van het NFI d.d. 20 juni 2017 waarin is vermeld dat in de onderhavige zaak geen uitspraak kan worden gedaan over de kans op dodelijk verlopend letsel als de huid wordt geperforeerd door een hagelpatroon als het onderhavige.
De gedragingen van de verdachte ten opzichte van het slachtoffer kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm wel worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk te achten kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou bekomen, en dat het opzet van de verdachte dus in voorwaardelijke zin was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, en aldus dat redelijkerwijze kan worden aangenomen dat de verdachte moet hebben beseft dat dit het gevolg van zijn handelwijze zou kunnen zijn.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is het onder 2 subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Niet is komen vast te staan dat [naam slachtoffer 2] en/of tot op heden een of meer onbekend gebleven personen zich in het schootsveld van het jachtgeweer van de verdachte hebben bevonden. Het valt aan te nemen dat de bedoelde personen geschrokken zijn van hetgeen zij mogelijkerwijs hebben gezien en gehoord, maar dat levert geen bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht op.

Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van de eerdere bewijsoverweging, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 04 februari 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet met een vuurwapen één of meer kogels heeft afgevuurd in
de richting van die [naam slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het hierna bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
3.
hij op 04 februari 2017 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 lid 1 onder
3 van die wet in de vorm van een geweer,
te weten een hagelgeweer van het merk Manufrance, type Robust 221-S, kaliber
12 en de daarbij behorende munitie,
voorhanden heeft gehad.
4.
hij op 04 februari 2017 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie I onder 7° van de Wet
wapens en munitie gelet op artikel 3, onder a van de Regeling wapens en
munitie,
te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op
een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is,
namelijk een nabootsing van een vuurwapen, te weten een nabootsing van een
(automatisch) geweer welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis
vertoont met een vuurwapen namelijk een (automatisch) geweer van het merk/type
AK 47, voorhanden heeft gehad.
5.
hij op 05 april 2017 te Rotterdam zich opzettelijk bij geschrift
jegens [naam slachtoffer 1] heeft geuit,
kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid te verklaren of geweten ten
overstaan van een ambtenaar een verklaring af te leggen te beïnvloeden,
terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die
verklaring zou worden afgelegd, immers heeft hij verdachte opzettelijk:
- op een koffiefilter de navolgende tekst
geschreven: "Ik kwam boven [naam 1] was buiten zinnen, jij liegt, jij bent met
[naam 2] naar bed geweest. Ik wilde praten maar hij was volgens mij de weg
kwijt. Hij was ook dronken. Toen ging hij naar de schuifdeur kast, ik schrok
want ik had wel eens een geweer zien staan toen ik werk had gedaan daar. Ik
rende weg, vluchtte Heemraadssingel, hij schreeuwde laffaard pakte de auto
reed achterna. Zag mij bij water, hij richtte ik rende weg. Ik was +/- 60
meter weg. Hij schoot richting water zag ik. Eerst 20 meter maar ik was boos
pissig en kwaad en kan ook niet goed meters schatten. Later kwam ik erachter
dat ik veel verder stond of rende wat ik merkte te voelen kunnen ook
kiezelsteentjes zijn geweest door opspatten. Ik weet zeker dat hij mij niets
wilde aandoen. Hij houdt van mij en mijn dochter. Ik ken ze te goed. Hij
wilde mij bang maken en dat is gelukt.", en
- vervolgens dat koffiefilter met voornoemde tekst aan [naam 3]
gegeven en die [naam 3] gevraagd (zakelijk weergegeven) dat
koffiefilter mee te nemen en te brengen bij [naam slachtoffer 1] ,
en
- aan die [naam 3] de woorden toegevoegd (zakelijk weergegeven) dat die
[naam slachtoffer 1] die middag gehoord ging worden bij de politie en dat [naam slachtoffer 1] die
informatie moest hebben die op dat papier stond.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. subsidiair
poging zware mishandeling

3.

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

4.

handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

5.

opzettelijk bij geschrift zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een ambtenaar af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in blinde woede met zijn jachtgeweer begeven naar de Heemraadssingel in Rotterdam en heeft daar op klaarlichte dag een schot gelost in de richting van het slachtoffer, een man met wie hij ruzie had omdat hij zou zijn vreemdgegaan met de vrouw van de verdachte. Er bevonden zich veel mensen in de nabijheid van dit incident. Zij zijn hevig geschrokken.
De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk feit nog lange tijd de nadelige psychische en fysieke gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hun is overkomen. De verdachte heeft hiermee tevens een grove inbreuk gemaakt op de rechtsorde. De in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid worden door het handelen van de verdachte versterkt.
Naast het voorhanden hebben van genoemd hagelgeweer en bijbehorende munitie op de openbare weg heeft de verdachte een voor bedreiging of afdreiging geschikte nabootsing van een AK47 in zijn woning voorhanden gehad. Vuurwapens en nabootsingen daarvan leveren in de maatschappij een onaanvaardbaar risico op, omdat het bezit daarvan maar al te gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan, zoals is gebleken. Het afvuren van een vuurwapen heeft meestal ernstig lichamelijk letsel of de dood tot gevolg. Alleen al het tonen van een vuurwapen leidt tot grote angst van degenen die ermee geconfronteerd worden. Het bezit van dergelijke wapens is dan ook onaanvaardbaar en dient zwaar bestraft te worden.
Voorts heeft de verdachte opzettelijk het slachtoffer beïnvloed in zijn vrijheid om een getuigenverklaring af te leggen. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan verstoring van de rechtsgang in deze strafzaak, hetgeen een zeer ernstig feit is. Daarnaast is dergelijk handelen ontoelaatbaar jegens de betreffende getuige, nu hij daarmee fundamenteel in zijn persoonlijke vrijheid wordt aangetast.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
18 juli 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Psycholoog dr. R.A.R. Bullens heeft twee rapporten over de verdachte opgemaakt gedateerd 29 maart 2017 en 31 juli 2017. Daarin staat vermeld dat bij de verdachte niet kan worden gesproken van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Geadviseerd wordt om de verdachte de feiten volledig toe te rekenen. Wel is sprake van tekortschietende coping vaardigheden. Om die reden wordt een (kortdurende) behandeling vanuit zorgoogpunt wenselijk geacht. In een behandeling zou aandacht kunnen worden besteed aan het zich assertiever leren op te stellen en in het beter leren bewaken van de eigen grenzen. Genoemde doelen zouden kunnen worden gerealiseerd binnen het kader van een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek als de Waag (als bijzondere voorwaarde in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van deze rapporten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 april 2017. De reclassering heeft geadviseerd de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting, zoals genoemd in het rapport van de psycholoog. Binnen de behandeling zal ook nader moeten worden gekeken naar het alcoholgebruik van de verdachte.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 2.000,-- aan immateriële schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
Nu de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 285a en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 8 (acht) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 (twee) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
- de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, om de veroordeelde meer zicht te geven op zijn denkpatronen, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt, en waarbij ook nader gekeken zal worden naar het alcoholgebruik van de verdachte;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. B.A. Cnossen en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van A.C. de Sain, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 augustus 2017.
Bijlage I

Tekst gewijzigde tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 04 februari 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer 1]
van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen één of meer kogels op en/of
in de richting van die [naam slachtoffer 1] heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(artikel 289 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht);
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 februari 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet met een vuurwapen één of meer kogels heeft afgevuurd op en/of in
de richting van die [naam slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht);
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 04 februari 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [naam slachtoffer 2] en/of (een) tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet met een vuurwapen één of meer kogels op en/of in de richting van
die [naam slachtoffer 2] en/of onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht);
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
dat hij op of omstreeks 04 februari 2017 te Rotterdam, [naam slachtoffer 2] en/of een of
meer onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, hebbende hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk
dreigend meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen een of meer kogels op en/of in de
richting van die [naam slachtoffer 2] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft afgevuurd,;
art 285 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 04 februari 2017 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 lid 1 onder
3 van die wet in de vorm van een geweer,
te weten een hagelgeweer van het merk Manufrance, type Robust 221-S, kaliber
12 en/of de daarbij behorende munitie,
voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 jo 55 van het Wetboek van Strafrecht);
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
4.
hij op of omstreeks 04 februari 2017 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie I onder 7° van de Wet
wapens en munitie gelet op artikel 3, onder a van de Regeling wapens en
munitie,
te weten een door de Minister van Justitie aangewezen voorwerp dat zodanig op
een wapen gelijkt dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is,
namelijk een nabootsing van een vuurwapen, te weten een nabootsing van een
(automatisch) geweer welke door vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis
vertoont met een vuurwapen namelijk een (automatisch) geweer van het merk/type
AK 47,
voorhanden heeft gehad;
(artikel 13 jo 55 Wet wapens en munitie)
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie
5.
hij op of omstreeks 05 april 2017 te Rotterdam
zich opzettelijk bij geschrift en/of afbeelding
jegens [naam slachtoffer 1] heeft geuit,
kennelijk om diens vrijheid om naar waarheid te verklaren of geweten ten
overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te leggen
te beïnvloeden,
terwijl hij, verdachte, wist of ernstige reden had te vermoeden dat die
verklaring zou worden afgelegd,
immers heeft hij verdachte opzettelijk:
- op een koffiefilter, althans een stuk bruin papier de navolgende tekst
geschreven: "Ik kwam boven [naam 1] was buiten zinnen, jij liegt, jij bent met
[naam 2] naar bed geweest. Ik wilde praten maar hij was volgens mij de weg
kwijt. Hij was ook dronken. Toen ging hij naar de schuifdeur kast, ik schrok
want ik had wel eens een geweer zien staan toen ik werk had gedaan daar. Ik
rende weg, vluchtte Heemraadssingel, hij schreeuwde laffaard pakte de auto
reed achterna. Zag mij bij water, hij richtte ik rende weg. Ik was +/- 60
meter weg. Hij schoot richting water zag ik. Eerst 20 meter maar ik was boos
pissig en kwaad en kan ook niet goed meters schatten. Later kwam ik erachter
dat ik veel verder stond of rende wat ik merkte te voelen kunnen ook
kiezelsteentjes zijn geweest door opspatten. Ik weet zeker dat hij mij niets
wilde aandoen. Hij houdt van mij en mijn dochter. Ik ken ze te goed. Hij
wilde mij bang maken en dat is gelukt.", en/of
- vervolgens dat koffiefilter met voornoemde tekst aan [naam 3]
gegeven en/of die [naam 3] gevraagd (zakelijk weergegeven) dat
koffiefilter/stuk papier mee te nemen en/of te brengen bij [naam slachtoffer 1] ,
en/of
- aan die [naam 3] de woorden toegevoegd (zakelijk weergegeven) dat die
[naam slachtoffer 1] die middag gehoord ging worden bij de politie en/of dat [naam slachtoffer 1] die
informatie moest hebben die op dat papier stond;
(artikel 285a Wetboek van Strafrecht)
art 285a lid 1 Wetboek van Strafrecht