ECLI:NL:RBROT:2017:6506

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2017
Publicatiedatum
23 augustus 2017
Zaaknummer
C/10/524260 / HA RK 17-284
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor door ambtenaar tegen bestuursorgaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juli 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor. Verzoekster, een ambtenaar werkzaam bij de Gemeenschappelijke Regeling Drechtsteden, heeft het verzoek ingediend naar aanleiding van een onveilige werksituatie die door haar manager was veroorzaakt, wat heeft geleid tot een angststoornis. Verzoekster stelt dat Drechtsteden haar zonder schadevergoeding uit haar dienstverband probeert te ontslaan en dat zij recht heeft op vergoeding van de door haar geleden schade. Het voorlopig getuigenverhoor zou haar in staat stellen om onrechtmatige gedragingen te onderzoeken en bewijs te verzamelen.

Drechtsteden heeft het verzoek afgewezen en aangevoerd dat de civiele rechter niet bevoegd is om te oordelen over de schadevergoedingsvordering van verzoekster, aangezien de bestuursrechter exclusief bevoegd is in dergelijke zaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster ambtenaar is en dat haar verzoek niet ontvankelijk is, omdat het rechtsmiddel van het voorlopig getuigenverhoor bedoeld is ter voorbereiding van een geding voor de burgerlijke rechter, terwijl in dit geval de bestuursrechter bevoegd is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek in strijd is met de bedoeling van de wetgever en heeft het verzoek afgewezen.

De rechtbank heeft verzoekster als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.522,00. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. A.F.L. Geerdes.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rekestnummer: C/10/524260 / HA RK 17-284
Beschikking van 28 juli 2017
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. M.W.M. Pennings,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING DRECHTSTEDEN,
gevestigd te Dordrecht,
verweerster,
advocaat mr. A.C.G. Kaijen.
Partijen worden verder [verzoekster] en Drechtsteden genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift
  • brief met producties aan de zijde van [verzoekster]
  • het verweerschrift, met producties
  • de mondelinge behandeling, ter gelegenheid waarvan de advocaten hun pleitnotities hebben overgelegd.

2.De standpunten van partijen

2.1.
Het verzoek strekt tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor. [verzoekster] stelt daarbij belang te hebben op grond van het volgende:
- [verzoekster] is sinds 2009 werkzaam bij Servicecentrum Drechtsteden als senior communicatie adviseur;
- [verzoekster] heeft als gevolg van een onveilige werksituatie die veroorzaakt is door haar toenmalige manager een angststoornis ontwikkeld;
- Drechtsteden probeert haar zonder toekenning van schadevergoeding uit haar dienstverband te ontslaan;
- [verzoekster] heeft recht op vergoeding van de door haar geleden schade door het onrechtmatige handelen van haar werkgever.
- Door middel van het voorlopig getuigenverhoor kan zij onrechtmatige gedragingen en uitlatingen onderzoeken, kan zij voorkomen dat bewijs verloren gaat en kan zij haar procespositie bepalen.
2.2.
Drechtsteden concludeert tot afwijzing van het verzoek.
Drechtsteden voert daartoe primair aan dat [verzoekster] niet ontvankelijk is in haar verzoek, nu de civiele rechter niet bevoegd is om te oordelen over een eventuele schadevergoedingsvordering van [verzoekster] ; de bestuursrechter is daartoe exclusief bevoegd.
Drechtsteden voert daartoe subsidiair aan dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid, nu zij geen belang heeft bij het horen van getuigen met het oog op een civielrechtelijke schadevergoedingsprocedure waarin zij niet ontvankelijk zal worden verklaard dan wel met het oog een bestuursrechtelijke procedure ter voorbereiding waarvan het voorlopig getuigenverhoor niet kan worden aangewend.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal het verzoek afwijzen en overweegt daartoe als volgt.
3.2.
Als onweersproken staat vast dat [verzoekster] ambtenaar is in de zin van artikel 1 van de Ambtenarenwet en dat zij op 1 september 2009 is aangesteld bij Drechtsteden, een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.3.
In artikel 187 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald dat het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor moet worden gericht tot de rechter tot wiens absolute bevoegdheid de zaak behoort, omdat het rechtsmiddel bedoeld is ter voorbereiding van een (eventueel) geding voor de burgerlijke rechter. De Hoge Raad heeft bevestigd dat een voorlopig getuigenverhoor niet is toegelaten in verband met een te voeren procedure voor de bestuursrechter. (zie HR 11 februari 2000, NJ 2001)
3.4.
[verzoekster] heeft zich ter zitting nader op het standpunt gesteld dat zij een verklaring voor recht wenst dat Drechtsteden onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en dat zij daardoor schade heeft geleden. Kennelijk dient haar verzoek dus ter voorbereiding van een (eventueel) geding voor de burgerlijke rechter en zou het aanwenden van het rechtsmiddel van het voorlopig getuigenverhoor daarom in beginsel mogelijk zijn.
3.5.
Sinds 1 juli 2013 is het voor ambtenaren niet meer mogelijk om voor het vorderen van schadevergoeding wegens een onrechtmatige besluit de civiele route te volgen.
Krachtens het bepaalde in titel 8.4. Awb kan een belanghebbende de bestuursrechter verzoeken om een veroordeling tot schadevergoeding ten laste van een bestuursorgaan. Op grond van artikel 8:89 lid 1 Awb is de bestuursrechter exclusief bevoegd om in ambtenarenzaken te oordelen over schade veroorzaakt door een besluit. Uit artikel 8:88 lid 1 sub d juncto artikel 8:2 lid 1 sub a Awb volgt dat met een besluit wordt gelijkgesteld een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan jegens een ambtenaar.
3.6.
Dit betekent dat [verzoekster] zich voor een vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van Drechtsteden dient te wenden tot de bestuursrechter.
3.7.
Dat het [verzoekster] uiteindelijk gaat om schadevergoeding blijkt ook uit haar pleitnota (sub 6). De rechtbank oordeelt dat het onder deze omstandigheden in strijd is met de kennelijke bedoeling van de wetgever om toch een ingang te creëren bij de burgerlijke rechter en aldus wel gebruik te willen maken van de regeling ex artikel 186 Rv door thans aan het verzoek ten grondslag te leggen dat getuigen gehoord moeten worden met het oog op een bij de burgerlijke rechter te vorderen verklaring voor recht.
3.8.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek dient te worden afgewezen. [verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van Drechtsteden worden tot op heden begroot op € 618,00 aan griffierecht, en op € 904,00 aan salaris advocaat (€ 452,00 (tarief II) x 2 punten).

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek af,
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten, aan de zijde van Drechtsteden tot op heden begroot op € 1.522,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2017.
1287 / 676