ECLI:NL:RBROT:2017:6481

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2017
Zaaknummer
10/661098-17 / vorderingen TUL VV:09/820281-13, 09/819683-15 en 10/701244-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal met voorwaardelijke ISD-maatregel en vorderingen tot tenuitvoerlegging

Op 20 juli 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 4 april 2017 in Rotterdam levensmiddelen heeft gestolen van Albert Heijn. De verdachte, die eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, heeft bekend dat hij de diefstal heeft gepleegd. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 30 dagen geëist, met daarnaast de omzetting van een voorwaardelijke straf in een taakstraf van 180 uren. De rechtbank heeft de verdachte een laatste kans gegeven en geen ISD-maatregel opgelegd, maar in plaats daarvan een gevangenisstraf van 30 dagen opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft ook vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere vonnissen beoordeeld. Voor de vordering met parketnummer 09/820281-13 is een gedeeltelijke tenuitvoerlegging gelast, waarbij de verdachte een taakstraf van 90 uren moet uitvoeren. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard voor de vordering met parketnummer 09/819683-15 en de zaak verwezen naar de rechtbank Den Haag. Voor de vordering met parketnummer 10/701244-16 is de proeftijd met een jaar verlengd. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zich bereid heeft getoond om hulp te aanvaarden en zijn leven op de rails te krijgen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/661098-17
Parketnummers vorderingen TUL VV: 09/820281-13, 09/819683-15 en 10/701244-16
Datum uitspraak: 20 juli 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. S.D. Groen, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2017

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Goudzwaard heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging en omzetting van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in een taakstraf van 180 uren in de zaak met parketnummer 09/820281-13;
  • verlenging van de proeftijd van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel met een jaar in de zaken met parketnummers 09/819683-15 en 10/701244-16.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het tenlastegelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Hij op 04 april 2017 te Rotterdam
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
levensmiddelen ( kip en bouillon en sap en kaas) toebehorende aan Albert Heijn bv,
5.Strafbaarheid feit
Het bewezen feit levert op:
Diefstal
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft diverse levensmiddelen (kip, bouillon, sap en kaas) bij de supermarkt gestolen. Dit is een hinderlijk feit en levert voor de winkelier overlast op. De verdachte heeft daarbij alleen gedacht aan zijn eigen financiële belang.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juni 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 juni 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte loopt in diverse reclasseringstoezichten. Binnen het toezicht stelt hij zich begeleidbaar op en houdt hij zich aan de afspraken. De verdachte is aangemeld voor behandeling bij Palier GGZ en hij wacht op de start van zijn behandeling. De reclassering ziet bij de verdachte een cognitieve beperking en een gebrek aan copingvaardigheden. De verdachte is snel overvraagd en kan dan impulsief handelen. Verder heeft hij financiële problemen. Daarvoor heeft hij een bewindvoerder. De verdachte is bereid om mee te werken aan begeleiding van de reclassering en de zorg, hij verblijft in een begeleide woonvorm en hij is gestart met dagbesteding. De reclassering en de zorg zien voldoende mogelijkheden om de begeleiding van de verdachte voort te zetten binnen het huidige kader van de voorwaardelijke ISD-maatregel die reeds aan de verdachte is opgelegd. Oplegging van de ISD-maatregel wordt niet wenselijk geacht, omdat de vooruitgang op sociaal maatschappelijk gebied dan teniet zal worden gedaan en betrokkene opnieuw zijn zaken zal moeten opbouwen. De reclassering pleit ervoor om de verdachte een laatste kans te geven.
De verdachte heeft verzocht om hem nog een laatste kans te geven om zijn leven zelf met behulp van de reclassering op de rails te krijgen. Hij heeft verzocht oplegging van de ISD-maatregel achterwege te laten dan wel de voorwaardelijke veroordelingen niet ten uitvoer te leggen.
Er is voldaan aan de eisen die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (Sr) stelt om een ISD-maatregel te kunnen opleggen. Echter, gelet op het feit dat de verdachte thans oprecht gemotiveerd lijkt om zijn leven verder op de rails te krijgen en hierbij hulp te aanvaarden, zal de rechtbank de verdachte die laatste kans geven en geen ISD-maatregel opleggen, maar een gevangenisstraf van een duur gelijk aan het voorarrest. Het is aan de verdachte om die kans met beide handen aan te grijpen, zich blijvend in te zetten om het hulpverleningstraject tot een geslaagd einde te brengen en zijn leven op orde te krijgen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen tenuitvoerlegging

Ten aanzien van 09/820281-13

Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 6 maart 2014 van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag is de verdachte ter zake van diefstal, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 21 maart 2014. De proeftijd is door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 24 oktober 2014 met 1 jaar verlengd.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft omzetting van de voorwaardelijke gevangenisstraf in een taakstraf voor de duur van 180 uren gevorderd.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging bepleit, subsidiair tot omzetting in een taakstraf.
Beoordeling
Het bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis in de strafzaak met parketnummer 09/820281-13 verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de volledige tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Omdat de rechtbank de verdachte, zoals hiervoor al is overwogen, toch nog een laatste kans wil geven, wordt ermee volstaan een gedeeltelijke tenuitvoerlegging van zes weken gevangenisstraf te gelasten en die gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf voor de duur van 90 uren.
Ten aanzien van 09/819683-15
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 13 juni 2016 van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag is de verdachte veroordeeld tot een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De proeftijd is ingegaan op 16 december 2016.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de rechtbank niet bevoegd is kennis te nemen van de vordering. De verdediging heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad (zie HR 18 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG1596).
Beoordeling
Op grond van artikel 38r Sr kan de rechter op vordering van het openbaar ministerie bevelen dat de ISD-maatregel alsnog zal worden tenuitvoergelegd. Op grond van artikel 509z lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is de rechtbank die in eerste aanleg de maatregel heeft opgelegd bij uitsluiting bevoegd tot kennisneming van die vordering. Hieruit volgt dat de rechtbank Den Haag bij uitsluiting bevoegd is kennis te nemen van de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 13 juni 2016 voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel. De rechtbank zal zich daarom – bij beschikking, omdat het hier in zoverre om een procedure voor de raadkamer van de rechtbank betreft – onbevoegd verklaren tot kennisneming van die vordering en de zaak verwijzen naar de rechtbank Den Haag.
Ten aanzien van 10/701244-16
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 15 december 2016 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld tot een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 30 december 2016.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft tot afwijzing van de tenuitvoerlegging bepleit, subsidiair tot
verlenging van de proeftijd.
Beoordeling
Het bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom – eveneens bij beschikking – de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, maar in plaats daarvan de proeftijd te verlengen met een jaar, waarbij de daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarden gehandhaafd blijven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
ten aanzien van 10/661098-17 (hoofdzaak)
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ten aanzien van 09/820281-13 (TUL)
gelast
de gedeeltelijke tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 6 maart 2014 van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van zes (6) weken;
legt - in plaats van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 6 maart 2014 van de rechtbank Den Haag aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van zes (6) weken - aan de veroordeelde een taakstraf op voor de duur van
90 (negentig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan, met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 45 dagen;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging voor het overige;
beschikking ten aanzien van 09/819683-15 (TUL ISD)
verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van de vordering onder parketnummer 09/819683-15;
verwijst de vordering naar de rechtbank Den Haag;
beschikking ten aanzien van 10/701244-16 (TUL ISD)
verlengt de proeftijd van de bij vonnis van 15 december 2016 aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.A.M. Elst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 juli 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 04 april 2017 te Rotterdam
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
levensmiddelen (zoals kip en/of bouillon en/of sap en/of kaas), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn bv, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art. 310 Sr