ECLI:NL:RBROT:2017:6461

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2017
Zaaknummer
10/660166-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van opzettelijke brandstichting door gebrek aan bewijs

In de zaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte], heeft de rechtbank Rotterdam op 20 juli 2017 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting in haar woning op 21 maart 2017 te Rotterdam. De officier van justitie eiste vrijspraak van het primair tenlastegelegde en een gevangenisstraf voor het subsidiair tenlastegelegde, waarbij de verdachte onachtzaam zou hebben gehandeld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opzettelijke brandstichting niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. Er was onvoldoende bewijs dat de verdachte verwijtbaar onvoorzichtig of onoplettend had gehandeld, aangezien de exacte oorzaak van de brand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. Tevens werden de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop de vorderingen betrekking hadden. De kosten die de benadeelde partijen hadden gemaakt ter verdediging van hun vorderingen werden begroot op nihil.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/660166-17
Datum uitspraak: 20 juli 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. I.E. Leenhouwers, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. I. Streefland heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het primair tenlastegelegde;
  • bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 115 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal melden bij de reclassering en zich onder behandeling stelt bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering van het primair tenlastegelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de primair ten laste gelegde opzettelijke brandstichting niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Aangevoerd is dat de brand in de woning van de verdachte is ontstaan doordat zij onachtzaam en onzorgvuldig heeft gehandeld. Hoewel de brandoorzaak niet vastgesteld kan worden, was de verdachte in de woning aanwezig toen daar sprake was van rookontwikkeling en toen de brand uitbrak. Een getuige heeft op een tafel as zien liggen in de woning en er is geen technische oorzaak gevonden voor de brand. De verdachte maakte ten tijde van de brand een verwarde indruk en had op het moment dat zij uit de woning kwam zwarte vegen op haar gezicht. Op grond van al deze omstandigheden kan het niet anders dan dat door toedoen van de verdachte open vuur in aanraking is gekomen met brandbare stoffen.
4.2.2.
Beoordeling
Voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 158 van het Wetboek van Strafrecht dient sprake te zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid bij de verdachte. Niet reeds elke onvoorzichtigheid leidt dus tot strafrechtelijke aansprakelijkheid.
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de verdachte verwijtbaar onvoorzichtig of onoplettend heeft gehandeld, nu niet is komen vast te staan hoe de brand in de woning van de verdachte is ontstaan. Er zijn geen getuigen die over het ontstaan van de brand hebben verklaard en de verdachte kan zich niet herinneren hoe dat is gebeurd. Ook het proces-verbaal van de Forensische Opsporing biedt onvoldoende aanknopingspunten om de exacte feitelijke oorzaak van de brand vast te kunnen stellen. Uit het onderzoek van de Forensische Opsporing is gebleken dat de brand in de woonkamer is ontstaan en dat de meest voor de hand liggende oorzaak daarvan het bijbrengen van vuur in of op de bank is. Deze conclusies zijn echter onvoldoende concreet om tot het bewijs te dienen dat de brand als gevolg van verwijtbare onzorgvuldigheid van de verdachte is ontstaan. Dit kan evenmin worden afgeleid uit het enkele feit dat de brand is ontstaan terwijl de verdachte alleen thuis was. De door de officier van justitie naar voren gebrachte omstandigheden maken dit niet anders.
4.2.3.
Conclusie
Het subsidiair tenlastegelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt ook daarvan vrijgesproken.

5.Vorderingen benadeelde partijen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] .
De benadeelde partijen zullen in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vorderingen zien. Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen zullen worden verklaard, zullen zij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

6.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat met ingang van 25 mei 2017 niet verder ten uitvoer is gelegd;
verklaart de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.A.M. Elst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 juli 2017.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 21 maart 2017 te Rotterdam opzettelijk brand heeft
gesticht in een woning gelegen aan de [adres delict] , immers heeft
verdachte toen aldaar opzettelijk een aansteker en/of lucifers en/of een
sigaret, in ieder geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met
papier en/of een bank, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge
waarvan brand is ontstaan en/of het interieur en/of het meubilair, waaronder
dat/die papier(en) en/of die bank, en/of meerdere, althans een,
gevelelement(en), waaronder de, althans een, ruit(en) en/of de, althans een,
kozijn(en), van de woningen gelegen aan de [adres 1] ,
[adres 2] en/of [adres 3] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor de omliggende woningen en/of het meubilair
en/of het interieur van die woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen
en/of levensgevaar, althans gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, voor de in
de omliggende woningen aanwezige personen, in elk geval voor een ander of
anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 21 maart 2017 te Rotterdam, grovelijk, althans
aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in een woning
gelegen aan de [adres delict] een aansteker en/of lucifers en/of
een sigaret, in ieder geval (open) vuur in aanraking gebracht met papier en/of
een bank, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan het aan
haar schuld te wijten is geweest, dat er brand is ontstaan en/of dat het
interieur en/of het meubilair, waaronder dat/die papier(en) en/of die bank,
en/of meerdere, althans een, gevelelement(en), waaronder de, althans een,
ruit(en) en/of de, althans een, kozijn(en), van de woningen gelegen aan de
[adres 1] , [adres 2] en/of [adres 3] , geheel of
gedeeltelijk is / zijn verbrand, terwijl daardoor gemeen gevaar voor de
omliggende woningen en/of het meubilair en/of het interieur van die woningen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar, althans gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel, voor de in de omliggende woningen aanwezige
personen, in elk geval voor een ander of anderen, ontstond;
art 158 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 158 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht