ECLI:NL:RBROT:2017:6460

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2017
Zaaknummer
10/741378-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen van 100.000 euro met onbekende herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 juli 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van schuldwitwassen. De verdachte had op 28 oktober 2015 in Amsterdam een bedrag van 100.000 euro voorhanden, waarvan hij had moeten vermoeden dat het afkomstig was uit misdrijf. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het tenlastegelegde en een gevangenisstraf van drie maanden. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de herkomst van het geld en dat de verdachte niet wist dat hij dit bedrag bij zich had.

De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte opdracht had gekregen van een onbekende opdrachtgever om iets op te halen in Amsterdam. Na de overdracht van een pakketje werd de verdachte aangehouden, waarbij het geldbedrag werd aangetroffen onder zijn bestuurdersstoel. De rechtbank concludeerde dat er geen direct bewijs was voor een brondelict, maar dat de omstandigheden voldoende waren om te vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig was. De verdachte had geen verifieerbare verklaring gegeven voor de herkomst van het geld, wat de rechtbank niet geloofwaardig achtte.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de verdachte schuldig was aan schuldwitwassen en legde een taakstraf op van 130 uren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de ondermijnende invloed van witwassen op de samenleving. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/741378-15
Datum uitspraak: 20 juli 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Ahbata heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat het aangetroffen geldbedrag van misdrijf afkomstig was en in elk geval dat de verdachte dat niet wist. Bovendien wist de verdachte niet dat hij een geldbedrag voorhanden had. Hij kan zich niet herinneren dat hij in de telefoongesprekken voorafgaand aan de overdracht heeft gesproken over 82 stenen, tellen of gevaarlijk toerende surveillanten. Mogelijk is dit verkeerd vertaald. Het tenlastegelegde kan derhalve niet wettig en overtuigend worden bewezen. De verdediging heeft voorwaardelijk – namelijk indien de rechtbank tot het oordeel zou komen dat de verdachte wist dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig was – verzocht om de afgeluisterde telefoongesprekken die zich in het dossier bevinden opnieuw te (laten) beluisteren en te vertalen.
4.1.2.
Beoordeling
Er is geen direct bewijs voor het bestaan van een zogenoemd brondelict. Dan dient allereerst te worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn, dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dat zo is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het geld.
Uit het dossier en het verhandelde op de terechtzitting blijkt dat de verdachte opdracht heeft gekregen van [naam opdrachtgever] (die door de verdachte ook wel ‘ [nickname opdrachtgever] ’ wordt genoemd) om iets op te halen in Amsterdam. De verdachte parkeerde zijn auto bij het door [naam opdrachtgever] opgegeven adres en enige tijd later stapte een voor de verdachte onbekende persoon bij hem in de auto. Tegenover die persoon diende de verdachte zich te identificeren met een biljet van € 5,-. Nadat de persoon hem vervolgens een pakketje had overhandigd en weer was uitgestapt, heeft de politie de verdachte aangehouden. Onder de bestuurdersstoel van zijn auto lag een tasje met een bedrag van € 100.000,-. Dit geldbedrag bestond uit coupures van € 500,- , € 200,- en € 100,-. De verdachte deed na zijn aanhouding afstand van het geldbedrag en er heeft zich niemand bij hem gemeld om navraag te doen naar het geld.
Gelet op die omstandigheden, het feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld (vaak in grote coupures van € 200,- en € 500,-), het feit dat niet gebleken is van een noodzaak tot het contant voorhanden hebben van deze grote hoeveelheid geld en gelet op de risico’s die met het voorhanden hebben van een dergelijk groot geldbedrag gepaard gaan, is het vermoeden gerechtvaardigd dat het geldbedrag dat de verdachte voorhanden had uit enig misdrijf afkomstig is. Daarom mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete en verifieerbare verklaring geeft voor de herkomst van het bedrag.
Die verklaring heeft de verdachte niet gegeven. Hij heeft zich slechts op het standpunt gesteld dat hij niet wist dat er geld in het tasje zat. Die verklaring acht de rechtbank, mede gelet op de inhoud van de door de politie afgeluisterde telefoongesprekken met [naam opdrachtgever] - waarin werd gesproken over die keer dat de verdachte ’82 stenen’ heeft opgehaald en [naam opdrachtgever] tegen hem zou hebben gezegd ‘dat hij eerst moest tellen, omdat het anders niet doorgaat’ - niet geloofwaardig.
Er is hierdoor geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag dat de verdachte voorhanden had onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Gelet op voornoemde omstandigheden had de verdachte dit ook moeten vermoeden. Daarbij acht de rechtbank naast de hiervoor beschreven omstandigheden ook van belang dat de verdachte in het afgeluisterde telefoongesprek met [naam opdrachtgever] besprak dat er mogelijk politie zou surveilleren op de afgesproken plek.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wist dat het geldbedrag dat hij voorhanden had van misdrijf afkomstig was. De rechtbank komt daarom niet toe aan het voorwaardelijk verzoek van de verdediging. Dit verzoek zal dus onbesproken blijven.
4.1.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het bedrag van € 100.000,- – middellijk of onmiddellijk – afkomstig was uit enig misdrijf en dat de verdachte dit had moeten vermoeden.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 28 oktober 2015, te Amsterdam,
100.000,- euro, voorhanden
heeftgehad
terwijl hij, verdachte had moeten vermoeden, dat dat
geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit een of
meer misdrijven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Schuldwitwassen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft € 100.000,- witgewassen. De verdachte heeft immers dat bedrag, waarvan hij had moeten vermoeden dat het van misdrijf afkomstig was, contant voorhanden gehad. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Het vormt een aantasting en ondermijning van de legale economie en is, mede vanwege de ondermijnende invloed ervan op het legale handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving. Daar heeft de verdachte door zijn schuld aan bijgedragen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juni 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegend zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 9, 22c, 22d en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
130 (honderddertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
124 (honderdvierentwintig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
62 (tweeënzestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. L. Amperse en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.A.M. Elst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 juli 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 oktober 2015, te Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
- van een of meer geldbedrag(en), te weten (in totaal) 100.000,- euro, de
werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft hij, verdachte,
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op de/het geldbedrag(en)
was/waren, en/of
- een of meer geldbedrag(en), te weten (in totaal) 100.000,- euro, heeft
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of gebruikt,
terwijl hij, verdachte, wist, althans had moeten vermoeden, dat dat/die
geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit een of
meer misdrijven;
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht