ECLI:NL:RBROT:2017:6440

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 september 2017
Publicatiedatum
21 augustus 2017
Zaaknummer
3071875
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van rechtsgeldige cessie en beoordeling van bewijsstukken

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 1 september 2017, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Intrum Justitia Nederland B.V. en een gedaagde partij. Intrum Justitia had een vordering ingesteld op basis van een akte van cessie, waarbij zij stelde dat zij recht had op bepaalde vorderingen die door Vodafone aan haar waren gecedeerd. De zaak volgde op een eerder vonnis van 12 mei 2017, waarin Intrum Justitia was opgedragen bewijs te leveren van de rechtsgeldigheid van de cessie.

Tijdens de procedure heeft Intrum Justitia een onderhandse akte van cessie overgelegd, maar de kantonrechter oordeelde dat de benodigde documenten, zoals de overeenkomst tussen Vodafone en Intrum Justitia en de bijbehorende bijlagen, ontbraken. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of de vorderingen die Intrum Justitia claimde daadwerkelijk onderdeel uitmaakten van de cessie. De rechter merkte op dat de stukken die door Intrum Justitia waren ingediend verwarrend waren en niet voldeden aan de eisen van bepaalbaarheid zoals gesteld in artikel 3:84 lid 2 BW.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van Intrum Justitia afgewezen en haar veroordeeld in de kosten van de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en rechtsgeldige documentatie bij cessie van vorderingen, en dat het ontbreken van cruciale bewijsstukken kan leiden tot afwijzing van de vordering.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 3071875 \ CV EXPL 14-23495
uitspraak: 1 september 2017
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Intrum Justitia Nederland B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 7 mei 2014,
gemachtigde: mr. P.J.L.M. Guinée,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [plaatsnaam],
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.J.M. van Daalhuizen.
Partijen worden hierna aangeduid als “Intrum Justitia” en “[gedaagde]”.

1.Het verdere verloop van het proces

1.1
Bij vonnis van 12 mei 2017 is aan Intrum Justitia opgedragen om door overlegging van de daartoe bestemde akte te bewijzen dat er sprake is van een rechtsgeldige cessie.
1.2
Intrum Justitia heeft een akte met producties genomen op 6 januari 2017.
1.3
[gedaagde] heeft een antwoordakte genomen op 4 juli 2017.
1.4
Daarop is de datum voor de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
Allereerst wordt aangesloten bij, en zonodig overgenomen, hetgeen in voormeld vonnis is overwogen en beslist.
2.2
Intrum Justitia heeft een ‘Onderhandse akte van cessie van Vorderingen op naam (stam-akte)’ in het geding gebracht, opgemaakt tussen Vodafone en Intrum Justitia. In die akte wordt verwezen naar een tussen Vodafone en Intrum Justitia op 1 januari 2008 opgemaakte overeenkomst (de Overeenkomst), op grond waarvan Vodafone wekelijks/maandelijks aan Intrum Justitia alsdan bestaande en gespecificeerde Vorderingen op naam zal verkopen en cederen. In de akte is onder punt 1 en 3 het volgende opgenomen:
1.
‘Vodafone cedeert door middel van deze Akte van Cessie Vorderingen op naam, welke Vorderingen op naam zijn gespecificeerd in door Vodafone van tijd tot tijd aan Intrum Justitia gezonden Overdrachtsbestanden.
3.
Ieder door Vodafone aan Intrum Justitia gezonden Overdrachtsbestand zal door een bevoegde vertegenwoordiger van Vodafone zijn getekend en gewaarmerkt conform het format van Bijlage 1a. Vodafone zal Intrum Justitia het Overdrachtsbestand digitaal beveiligd versturen.’
Intrum Justitia heeft echter noch de bedoelde Overeenkomst noch de bedoelde ‘Bijlage 1a’ in het geding gebracht. Reeds daarom kan niet worden vastgesteld of het door Intrum Justitia in het geding gebrachte Overdrachtsbestand voldoet aan de door Intrum Justitia daar zelf aan gestelde eisen.
2.3
Wat daar ook van zij, het door Intrum Justitia in het geding gebrachte overzicht (de derde pagina van productie C) is kennelijk - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - een door Intrum Justitia opgemaakt document, waarin weliswaar gegevens over de betalingsachterstand van [gedaagde] zijn opgenomen, maar enige koppeling met de akte(s) van cessie ontbreekt. Op pagina 1 van productie C wordt onder punt 2a verwezen naar de vorderingen zoals omschreven in de Bijlage, maar zoals gezegd, nergens uit blijkt dat het in het geding gebrachte overzicht de bedoelde Bijlage is. Evenmin kan de eerste pagina van productie C worden aangemerkt als het voorblad van het Overdrachtsbestand, gelet op de aanduiding als ‘akte van cessie’ met als ondertitel ‘Overeenkomst van koop, verkoop en cessie van toekomstige vorderingen op naam (“Overeenkomst”). Bovendien is het verwarrend dat meerdere documenten worden aangeduid als ‘akte van cessie’ en ‘Overeenkomst’.
2.4
Gelet op het bovenstaande kan niet - ook niet achteraf - worden vastgesteld of de vermeende vordering van Vodafone op [gedaagde] onderdeel uitmaakt van de cessie waarvan Intrum Justitia de akte(s) in het geding heeft gebracht. Dat leidt tot de conclusie dat niet is voldaan aan het bepaalbaarheidsvereiste van artikel 3:84 lid 2 BW. Een en ander voert tot de slotsom dat uit de door Intrum Justitia ter onderbouwing van de door haar gestelde cessie in het geding gebrachte stukken niet is gebleken van een rechtsgeldige overdracht van de gestelde vordering door Vodafone op Intrum Justitia. De vordering van Intrum Justitia wordt dan ook afgewezen.
2.5
Intrum Justitia wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

3.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Intrum Justitia in de kosten van de procedure, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 150,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
703