In de nacht van 4 juni 2016 gaan de verdachte en [naam medeverdachte] samen op stap.
Omstreeks 02:12 uur die nacht komen zij aan in de horecagelegenheid Club Vie, gelegen aan de Maasboulevard 300 te Rotterdam (hierna: de Club). In de Club was op dat moment ook [naam slachtoffer] aanwezig in gezelschap van zijn broer [naam broer slachtoffer] , een vriend en een neef.
In het gedrang bij de toiletten stoot [naam slachtoffer] tegen [naam medeverdachte] aan, waardoor [naam medeverdachte] morst met zijn drankje. Daarop ontstaat er een opstootje, waarbij de verdachte een lichte hoofdwond oploopt en een gescheurd T-shirt. [naam slachtoffer] en zijn gezelschap worden door de beveiligers uit de Club gezet.
Kort daarop, rond 02:18 uur die nacht, verlaten de verdachte en [naam medeverdachte] de Club om naar huis te gaan. Buiten de club wordt de discussie tussen de verdachte en het gezelschap waarin [naam slachtoffer] verkeerde, voortgezet. Aan de gebaren van betrokkenen te zien gebeurde dit op enigszins verhitte wijze. Op een zeker moment laait het conflict weer op en wordt de verdachte nagelopen door een aantal mannen uit het gezelschap van [naam slachtoffer] . Terwijl de verdachte nog wordt weggeduwd door een omstander, komt onder andere [naam slachtoffer] op de verdachte afgelopen. Hij doet dit op een geagiteerde en confronterende wijze. Zijn broer [naam broer slachtoffer] probeert de situatie te de-escaleren door [naam slachtoffer] naar achteren te trekken. Hierdoor valt [naam slachtoffer] ruggelings in de richting van of tegen een muur. Hij ligt daarna op de grond en staat niet meer op. Twee mannen uit het gezelschap en de broer van [naam slachtoffer] staan bij de liggende [naam slachtoffer] . De verdachte onttrekt zich aan de omstander die hem weg heeft geduwd van het conflict en springt met geheven knie langs de personen die bij [naam slachtoffer] staan naar de plek waar [naam slachtoffer] op de grond ligt. De verdachte wordt opnieuw door de omstander naar achteren weggetrokken, terwijl [naam medeverdachte] seconden later, tussen de omstanders door, drie keer in de richting van [naam slachtoffer] schopt, waarbij in ieder geval de laatste schop de linkerkant van het hoofd van [naam slachtoffer] raakt. Vanaf dat moment ligt [naam slachtoffer] uitgestrekt en bewegingsloos op zijn rug op de grond, zijn armen wijd gespreid.
Terwijl [naam medeverdachte] al vechtend met een ander zich van [naam slachtoffer] verwijdert, blijft [naam slachtoffer] nog steeds bewegingsloos liggen. Seconden later komt de verdachte met een flinke snelheid van enige afstand aanrennen, hij loopt om de enige overgebleven omstander heen en springt met een op een voetbalkick gelijkende beweging met zijn linkervoet op het bovenlichaam van [naam slachtoffer] ter hoogte van diens armen en schopt met zijn rechtervoet vanaf die positie tegen de borstkas van [naam slachtoffer] . Op het moment dat hij [naam slachtoffer] raakt veert de onderarm van [naam slachtoffer] op, maar ook nu blijft deze verder bewegingsloos liggen. Daarna vertrekken de verdachte en [naam medeverdachte] gezamenlijk richting huis.
4.3.1.Primair ten laste gelegde
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Niet is gebleken dat de verdachte [naam slachtoffer] op zodanige plaats heeft geraakt dat de aanmerkelijke kans bestond dat [naam slachtoffer] daaraan had kunnen overlijden. Dit geldt ook voor de geweldshandelingen die [naam medeverdachte] heeft verricht, nu deze [naam slachtoffer] weliswaar tegen het hoofd heeft getrapt, maar niet is komen vast te staan dat [naam medeverdachte] hem zo hard heeft geraakt dat er een aanmerkelijke kans was dat [naam slachtoffer] als gevolg van die trap zou komen te overlijden.
4.3.2.Subsidiair ten laste gelegde
Letsel
[naam slachtoffer] is na de confrontatie op 4 juni 2016 met letsel overgebracht naar het ziekenhuis. Op basis van de door het Erasmus MC verstrekte informatie is een FARR-verklaring opgesteld. Daaruit maakt de rechtbank op dat [naam slachtoffer] een gebroken jukbeen links heeft opgelopen, die operatief moest worden hersteld. Verder had [naam slachtoffer] een gebroken pink en waren er aanwijzingen voor gekneusde ribben en een hersenschudding.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat de ten laste gelegde gebroken pink het gevolg is van de geweldshandelingen van de verdachte en [naam medeverdachte] . Het is namelijk niet uit te sluiten dat dit letsel is veroorzaakt door de val die [naam slachtoffer] , al dan niet door toedoen van zijn broer, heeft gemaakt. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Dat geldt ook voor de tenlastegelegde gebroken oogkas, omdat deze weliswaar door [naam slachtoffer] wordt genoemd, maar deze in de FARR-verklaring ontbreekt en daar ook overigens onvoldoende bewijs voor is aangetroffen.
Het gebroken jukbeen (links) kan mede gezien hetgeen hiervoor ten aanzien van de toedracht is overwogen redelijkerwijs wel worden aangemerkt als het gevolg van (de impact van) de trap die [naam medeverdachte] tegen de linkerzijde van het hoofd van [naam slachtoffer] heeft gegeven. Dat [naam slachtoffer] dit letsel heeft opgelopen door de val acht de rechtbank, anders dan de verdediging, niet aannemelijk. Op de beelden is immers duidelijk te zien dat [naam slachtoffer] achterover valt. Het ligt dan niet voor de hand dat daardoor letsel ontstaat in het gezicht.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de verdachte van het toebrengen van een gebroken oogkas en een gebroken pink aan [naam slachtoffer] zal worden vrijgesproken.
Medeplegen
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de schop van [naam medeverdachte] tegen het hoofd van [naam slachtoffer] in strafrechtelijke zin ook aan de verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Dit houdt in dat de medeplegers willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het verrichten van het delict. Bij de beoordeling of daarvan sprake is, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Hoewel de verdachte niet de bedoelde schop tegen het hoofd van [naam slachtoffer] heeft gegeven, is de rechtbank op grond van wat hiervoor is overwogen van oordeel dat de verdachte voldoende nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam medeverdachte] om als medepleger van deze handeling te worden aangemerkt. Daarbij wordt meegewogen dat de verdachte, toen het conflict escaleerde, als eerste op [naam slachtoffer] is afgegaan door naar [naam slachtoffer] te springen, die toen in een kwetsbare positie op de grond lag. Direct daarna schopt [naam medeverdachte] meermalen naar [naam slachtoffer] en raakt hem op het hoofd, waarna de verdachte slechts luttele seconden later op [naam slachtoffer] springt en hem tegen zijn borstkas schopt. De verdachte leverde daarmee een wezenlijke bijdrage aan het geweld. De verdachte heeft daarbij ook gezien dat [naam medeverdachte] het slachtoffer meermalen heeft geschopt, en vice versa. In deze omstandigheden en mede gelet op de snelheid waarmee de geweldshandelingen van de verdachte en [naam medeverdachte] elkaar afwisselen, komt naar het oordeel van de rechtbank daarmee een gezamenlijk optreden van verdachte en [naam medeverdachte] tot uitdrukking dat gericht is geweest op (het gezamenlijk uitvoeren) van de zware mishandeling van [naam slachtoffer] . De rechtbank kent in dit verband ook betekenis toe aan de verklaring van [naam medeverdachte] bij de politie dat hij de verdachte heeft willen helpen en dat hij toen is gaan schoppen. Voorts is niet gebleken dat de verdachte het schoppen door [naam medeverdachte] heeft willen voorkomen. Vervolgens is op de camerabeelden te zien dat de verdachte en [naam medeverdachte] tezamen weglopen en [naam slachtoffer] - bewegingsloos op de grond liggend - achterlaten.
In het vorenstaande ligt de bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en [naam medeverdachte] besloten. De rechtbank acht medeplegen derhalve bewezen.
De verdachte en [naam medeverdachte] zijn ook in strafrechtelijke zin verantwoordelijk, over en weer, voor elkaars gedragingen.
Kwalificatie
Gelet op de ernst van het letsel, de noodzaak tot operatief herstel, en de lange herstelduur, kwalificeert de rechtbank het door [naam slachtoffer] opgelopen gebroken jukbeen als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank merkt hierbij op dat het hoofd/gezicht een kwetsbaar deel van het lichaam is. Door tegen het hoofd te schoppen bestaat, naar algemene ervaringsregels, een aanmerkelijke kans dat die persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt. Daaruit volgt dat bij de verdachte in ieder geval sprake is geweest van voorwaardelijk opzet gericht op het toebrengen van dit letsel.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte op 4 juni 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte] aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen, heeft toegebracht door [naam slachtoffer] tegen het gezicht te schoppen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Hij op 04 juni 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen, heeft toegebracht door die [naam slachtoffer] - terwijl die [naam slachtoffer] in een kwetsbare positie op de grond lag - tegen diens hoofd te schoppen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.