ECLI:NL:RBROT:2017:6389

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2017
Publicatiedatum
18 augustus 2017
Zaaknummer
10/741293-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van toebrengen zwaar lichamelijk letsel bij uitgaansgelegenheid Club Vie

Op 18 augustus 2017 deed de Rechtbank Rotterdam uitspraak in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident dat plaatsvond op 4 juni 2016 in de uitgaansgelegenheid Club Vie te Rotterdam. De verdachte en een medeverdachte werden beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer, dat op dat moment in een kwetsbare positie op de grond lag. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 40 maanden, maar de rechtbank oordeelde anders. Tijdens de zitting werd het bewijs besproken, waaronder videobeelden van het incident. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet de directe dader was van de meest ernstige geweldshandeling, maar dat hij wel voldoende betrokkenheid had bij de geweldshandelingen van de medeverdachte. De rechtbank achtte het medeplegen van zware mishandeling bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 195 dagen op, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/741293-16
Datum uitspraak: 18 augustus 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. W.J. Morra, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 augustus 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. T.M. Rethmeier heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte samen met de medeverdachte
[naam medeverdachte] de primair ten laste gelegde poging doodslag heeft begaan. Hij heeft daartoe verwezen naar de zich in het dossier bevindende stukken. Op de videobeelden, waarop de verdachte zich heeft herkend, is te zien dat de verdachte zich, nadat het slachtoffer [naam slachtoffer] op de grond is getrokken, losrukt uit de greep van een omstander en een stampende/schoppende beweging maakt naar [naam slachtoffer] . Vervolgens is te zien dat [naam medeverdachte] eerst richting het lichaam van [naam slachtoffer] schopt en daarna tegen zijn hoofd. Kort daarop neemt de verdachte een aanloop en schopt hij met volle kracht tegen het gezicht van [naam slachtoffer] .
De verdachte en [naam medeverdachte] hebben aldus nauw en bewust samen gewerkt en de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer aanvaard. Als gevolg van dit handelen heeft [naam slachtoffer] meerdere breuken aan zijn jukbeen en oogkas, een zwaar gekneusde kaak, een gebroken pink, meerdere hechtingen en een hersenschudding opgelopen, aldus de officier van justitie.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte tegen het hoofd van het slachtoffer heeft geschopt. De verdachte ontkent dat. De verdachte heeft verklaard dat hij tegen de borst van [naam slachtoffer] heeft geschopt, hetgeen past bij het bij [naam slachtoffer] geconstateerde letsel aan de ribben. Het bij [naam slachtoffer] geconstateerde letsel aan zijn hoofd kan veroorzaakt zijn doordat het slachtoffer door zijn broer naar achteren werd getrokken en daardoor tegen een muur ten val is gekomen. Daarnaast kan het feit dat [naam medeverdachte] tegen het hoofd van [naam slachtoffer] heeft geschopt mogelijk het door [naam slachtoffer] opgelopen letsel aan zijn hoofd verklaren. Ook dat is een reëel alternatief scenario. Van medeplegen is geen sprake geweest. Er was geen gezamenlijk plan van de verdachte en [naam medeverdachte] dat aan voornoemde geweldshandelingen is voorafgegaan.
De raadsman concludeert dat de verdachte moet worden vrijgesproken van schoppen tegen het hoofd. Ook concludeert hij dat geen sprake is van poging doodslag en geen sprake is van (voltooide) zware mishandeling. Tevens heeft hij (zie hierna onder 6) bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de zich in het dossier bevindende videobeelden ter zitting getoond en acht op grond van haar eigen waarneming en de overige inhoud van het dossier het volgende aannemelijk geworden.
In de nacht van 4 juni 2016 gaan de verdachte en [naam medeverdachte] samen op stap.
Omstreeks 02:12 uur die nacht komen zij aan in de horecagelegenheid Club Vie, gelegen aan de Maasboulevard 300 te Rotterdam (hierna: de Club). In de Club was op dat moment ook [naam slachtoffer] aanwezig in gezelschap van zijn broer [naam broer slachtoffer] , een vriend en een neef.
In het gedrang bij de toiletten stoot [naam slachtoffer] tegen [naam medeverdachte] aan, waardoor [naam medeverdachte] morst met zijn drankje. Daarop ontstaat er een opstootje, waarbij de verdachte een lichte hoofdwond oploopt en een gescheurd T-shirt. [naam slachtoffer] en zijn gezelschap worden door de beveiligers uit de Club gezet.
Kort daarop, rond 02:18 uur die nacht, verlaten de verdachte en [naam medeverdachte] de Club om naar huis te gaan. Buiten de club wordt de discussie tussen de verdachte en het gezelschap waarin [naam slachtoffer] verkeerde, voortgezet. Aan de gebaren van betrokkenen te zien gebeurde dit op enigszins verhitte wijze. Op een zeker moment laait het conflict weer op en wordt de verdachte nagelopen door een aantal mannen uit het gezelschap van [naam slachtoffer] . Terwijl de verdachte nog wordt weggeduwd door een omstander, komt onder andere [naam slachtoffer] op de verdachte afgelopen. Hij doet dit op een geagiteerde en confronterende wijze. Zijn broer [naam broer slachtoffer] probeert de situatie te de-escaleren door [naam slachtoffer] naar achteren te trekken. Hierdoor valt [naam slachtoffer] ruggelings in de richting van of tegen een muur. Hij ligt daarna op de grond en staat niet meer op. Twee mannen uit het gezelschap en de broer van [naam slachtoffer] staan bij de liggende [naam slachtoffer] . De verdachte onttrekt zich aan de omstander die hem weg heeft geduwd van het conflict en springt met geheven knie langs de personen die bij [naam slachtoffer] staan naar de plek waar [naam slachtoffer] op de grond ligt. De verdachte wordt opnieuw door de omstander naar achteren weggetrokken, terwijl [naam medeverdachte] seconden later, tussen de omstanders door, drie keer in de richting van [naam slachtoffer] schopt, waarbij in ieder geval de laatste schop de linkerkant van het hoofd van [naam slachtoffer] raakt. Vanaf dat moment ligt [naam slachtoffer] uitgestrekt en bewegingsloos op zijn rug op de grond, zijn armen wijd gespreid.
Terwijl [naam medeverdachte] al vechtend met een ander zich van [naam slachtoffer] verwijdert, blijft [naam slachtoffer] nog steeds bewegingsloos liggen. Seconden later komt de verdachte met een flinke snelheid van enige afstand aanrennen, hij loopt om de enige overgebleven omstander heen en springt met een op een voetbalkick gelijkende beweging met zijn linkervoet op het bovenlichaam van [naam slachtoffer] ter hoogte van diens armen en schopt met zijn rechtervoet vanaf die positie tegen de borstkas van [naam slachtoffer] . Op het moment dat hij [naam slachtoffer] raakt veert de onderarm van [naam slachtoffer] op, maar ook nu blijft deze verder bewegingsloos liggen. Daarna vertrekken de verdachte en [naam medeverdachte] gezamenlijk richting huis.
4.3.1.
Primair ten laste gelegde
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat de verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Niet is gebleken dat de verdachte [naam slachtoffer] op zodanige plaats heeft geraakt dat de aanmerkelijke kans bestond dat [naam slachtoffer] daaraan had kunnen overlijden. Dit geldt ook voor de geweldshandelingen die [naam medeverdachte] heeft verricht, nu deze [naam slachtoffer] weliswaar tegen het hoofd heeft getrapt, maar niet is komen vast te staan dat [naam medeverdachte] hem zo hard heeft geraakt dat er een aanmerkelijke kans was dat [naam slachtoffer] als gevolg van die trap zou komen te overlijden.
4.3.2.
Subsidiair ten laste gelegde
Letsel
[naam slachtoffer] is na de confrontatie op 4 juni 2016 met letsel overgebracht naar het ziekenhuis. Op basis van de door het Erasmus MC verstrekte informatie is een FARR-verklaring opgesteld. Daaruit maakt de rechtbank op dat [naam slachtoffer] een gebroken jukbeen links heeft opgelopen, die operatief moest worden hersteld. Verder had [naam slachtoffer] een gebroken pink en waren er aanwijzingen voor gekneusde ribben en een hersenschudding.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat de ten laste gelegde gebroken pink het gevolg is van de geweldshandelingen van de verdachte en [naam medeverdachte] . Het is namelijk niet uit te sluiten dat dit letsel is veroorzaakt door de val die [naam slachtoffer] , al dan niet door toedoen van zijn broer, heeft gemaakt. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Dat geldt ook voor de tenlastegelegde gebroken oogkas, omdat deze weliswaar door [naam slachtoffer] wordt genoemd, maar deze in de FARR-verklaring ontbreekt en daar ook overigens onvoldoende bewijs voor is aangetroffen.
Het gebroken jukbeen (links) kan mede gezien hetgeen hiervoor ten aanzien van de toedracht is overwogen redelijkerwijs wel worden aangemerkt als het gevolg van (de impact van) de trap die [naam medeverdachte] tegen de linkerzijde van het hoofd van [naam slachtoffer] heeft gegeven. Dat [naam slachtoffer] dit letsel heeft opgelopen door de val acht de rechtbank, anders dan de verdediging, niet aannemelijk. Op de beelden is immers duidelijk te zien dat [naam slachtoffer] achterover valt. Het ligt dan niet voor de hand dat daardoor letsel ontstaat in het gezicht.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de verdachte van het toebrengen van een gebroken oogkas en een gebroken pink aan [naam slachtoffer] zal worden vrijgesproken.
Medeplegen
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de schop van [naam medeverdachte] tegen het hoofd van [naam slachtoffer] in strafrechtelijke zin ook aan de verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Dit houdt in dat de medeplegers willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het verrichten van het delict. Bij de beoordeling of daarvan sprake is, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Hoewel de verdachte niet de bedoelde schop tegen het hoofd van [naam slachtoffer] heeft gegeven, is de rechtbank op grond van wat hiervoor is overwogen van oordeel dat de verdachte voldoende nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam medeverdachte] om als medepleger van deze handeling te worden aangemerkt. Daarbij wordt meegewogen dat de verdachte, toen het conflict escaleerde, als eerste op [naam slachtoffer] is afgegaan door naar [naam slachtoffer] te springen, die toen in een kwetsbare positie op de grond lag. Direct daarna schopt [naam medeverdachte] meermalen naar [naam slachtoffer] en raakt hem op het hoofd, waarna de verdachte slechts luttele seconden later op [naam slachtoffer] springt en hem tegen zijn borstkas schopt. De verdachte leverde daarmee een wezenlijke bijdrage aan het geweld. De verdachte heeft daarbij ook gezien dat [naam medeverdachte] het slachtoffer meermalen heeft geschopt, en vice versa. In deze omstandigheden en mede gelet op de snelheid waarmee de geweldshandelingen van de verdachte en [naam medeverdachte] elkaar afwisselen, komt naar het oordeel van de rechtbank daarmee een gezamenlijk optreden van verdachte en [naam medeverdachte] tot uitdrukking dat gericht is geweest op (het gezamenlijk uitvoeren) van de zware mishandeling van [naam slachtoffer] . De rechtbank kent in dit verband ook betekenis toe aan de verklaring van [naam medeverdachte] bij de politie dat hij de verdachte heeft willen helpen en dat hij toen is gaan schoppen. Voorts is niet gebleken dat de verdachte het schoppen door [naam medeverdachte] heeft willen voorkomen. Vervolgens is op de camerabeelden te zien dat de verdachte en [naam medeverdachte] tezamen weglopen en [naam slachtoffer] - bewegingsloos op de grond liggend - achterlaten.
In het vorenstaande ligt de bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en [naam medeverdachte] besloten. De rechtbank acht medeplegen derhalve bewezen.
De verdachte en [naam medeverdachte] zijn ook in strafrechtelijke zin verantwoordelijk, over en weer, voor elkaars gedragingen.
Kwalificatie
Gelet op de ernst van het letsel, de noodzaak tot operatief herstel, en de lange herstelduur, kwalificeert de rechtbank het door [naam slachtoffer] opgelopen gebroken jukbeen als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank merkt hierbij op dat het hoofd/gezicht een kwetsbaar deel van het lichaam is. Door tegen het hoofd te schoppen bestaat, naar algemene ervaringsregels, een aanmerkelijke kans dat die persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt. Daaruit volgt dat bij de verdachte in ieder geval sprake is geweest van voorwaardelijk opzet gericht op het toebrengen van dit letsel.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte op 4 juni 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte] aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen, heeft toegebracht door [naam slachtoffer] tegen het gezicht te schoppen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Hij op 04 juni 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen, heeft toegebracht door die [naam slachtoffer] - terwijl die [naam slachtoffer] in een kwetsbare positie op de grond lag - tegen diens hoofd te schoppen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Subsidiair:
Medeplegen van zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Bepleit is dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
In de Club had zich een incident voorgedaan tussen (het gezelschap van) [naam slachtoffer] en de verdachte. Daarbij heeft de verdachte een hoofdwond opgelopen en is zijn T-shirt gescheurd. Eenmaal buiten werd de verdachte aangesproken door iemand uit het gezelschap van [naam slachtoffer] in een poging het conflict met elkaar uit te praten. Toen de verdachte daarmee instemde en in de richting van [naam slachtoffer] liep, reageerde [naam slachtoffer] agressief op de verdachte. De verdachte heeft diverse pogingen gedaan zichzelf en [naam medeverdachte] daaraan te onttrekken, maar [naam slachtoffer] bleef hem agressief bejegenen. Op enig moment ging het zelfs zo ver dat het hele gezelschap van [naam slachtoffer] zich tegen de verdachte keerde, waardoor de verdachte in zijn eentje door vier man tegen de muur werd gedreven. Ook daaraan heeft de verdachte zich nog proberen te onttrekken, maar toen hij weg liep, kwam [naam slachtoffer] weer dreigend op de verdachte af. De verdachte is toen in paniek geraakt en voelde de noodzaak zich tegen [naam slachtoffer] te verdedigen. Daarbij heeft hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweerexces. Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is immers vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding voorafgaand aan het moment dat de verdachte geweld tegen [naam slachtoffer] toepast. Daarvan is geen sprake. Aan de verdachte kan worden toegegeven dat niet hij, maar [naam slachtoffer] herhaaldelijk de confrontatie opzocht, terwijl de verdachte daarvan probeerde weg te lopen, althans werd weggeduwd. Dat de verdachte door het gedrag van [naam slachtoffer] zich getergd voelde en dat de situatie voor hem mogelijk beangstigend was, is voorstelbaar. Echter, toen [naam slachtoffer] op de verdachte afkwam, werd hij door diens broer [naam broer slachtoffer] uit de situatie ontzet, waarna [naam slachtoffer] op de grond bleef liggen en ook de overige aanwezigen hun aandacht niet meer op de verdachte en [naam medeverdachte] richtten.
Van enige noodzaak om zich tegen [naam slachtoffer] te verdedigen was daarom geen sprake. Pas toen [naam slachtoffer] in die kwetsbare positie op de grond lag, en van hem dus geen enkele dreiging kon uitgaan, is de verdachte in de richting van [naam slachtoffer] gesprongen en heeft hij naderhand tegen de borstkas van [naam slachtoffer] geschopt. In plaats daarvan had de verdachte wederom kunnen (en moeten) weglopen van de situatie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte
uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit,
de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan het plegen van zware mishandeling. Deze zware mishandeling vond plaats in de directe omgeving van een uitgaansgelegenheid. Ten tijde van de vechtpartij bevonden zich veel mensen op straat. Zij waren ongevraagd getuige van dit uitgaansgeweld. Het slachtoffer heeft door het handelen van de verdachte en de medeverdachte een gebroken jukbeen opgelopen en wordt ook nu nog steeds, ruim een jaar later, geconfronteerd met de psychische en lichamelijke gevolgen van het geweld. Het geweld heeft daarnaast een negatieve impact op de getuigen van dit geweld, maar ook op de samenleving in het algemeen. Het gevoel van onveiligheid neemt door dit soort incidenten toe.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 juni 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder (maar wel geruime tijd geleden) is veroordeeld voor - in overwegende mate - vermogensdelicten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
26 september 2016, waarin het recidiverisico als laag wordt ingeschat. Uit het rapport blijkt dat de verdachte zijn leven momenteel goed op de rails heeft en dat er geen problemen spelen. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
De rechtbank zal echter - met uitzondering van de reeds 15 dagen uitgezeten voorlopige hechtenis - afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de rechtbank in strafverminderende zin zwaar meeweegt dat het slachtoffer zelf herhaaldelijk de confrontatie met de verdachte heeft opgezocht, terwijl de verdachte zich daaraan in eerste instantie zichtbaar heeft willen onttrekken. Daarnaast weegt de rechtbank in strafverminderende zin mee dat de politie zonder dringend opsporingsbelang de beelden van het geweldsincident heeft verstrekt aan TV Rijnmond. Het tonen van die beelden op televisie heeft een enorme impact op het persoonlijk leven van de verdachte gehad.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het gaat de verdachte momenteel goed. Hij heeft zijn leven, na een moeilijke periode, op de rails en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou mogelijk desastreuse gevolgen hebben voor zijn persoonlijk leven.
De voorwaardelijke gevangenisstraf die de rechtbank de verdachte oplegt, heeft als stevige stok achter de deur te gelden.
Ook wordt de verdachte een taakstraf opgelegd voor de maximale duur.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich [naam benadeelde] in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 6.575,46 aan materiële schade en een vergoeding van € 6.500,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie concludeert tot toewijzing van een bedrag van € 5.849,46 aan materiële schade en afwijzing van het overigens gevorderde bedrag ad € 726,00, dat ziet op gederfde inkomsten uit eigen bedrijf. Voorts concludeert de officier van justitie tot toewijzing van een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade en afwijzing van het overigens gevorderde aan immateriële schade.
8.2.
Beoordeling
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. Het nadere onderzoek wat hiervoor nodig is vormt een te zware belasting van dit strafgeding en de benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Omdat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard, zal
de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 195 (honderdvijfen-negentig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 180 (honderdtachtig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door de verdachte ter verdediging van die vordering gemaakt, tot op heden aan de zijde van de verdachte begroot op nihil;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.T. van Barneveld, voorzitter,
en mr. C.G. van de Grampel en mr. M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 augustus 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Hij op of omstreeks 04 juni 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet die [naam slachtoffer] - al dan niet terwijl die [naam slachtoffer] , roerloos, in elk geval in
een kwetsbare positie op de grond lag - meermalen, althans eenmaal, tegen diens
hoofd en/of lichaam heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 04 juni 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en/of een gebroken jukbeen en/of een gebroken pink, heeft toegebracht door die [naam slachtoffer] - al dan niet terwijl die [naam slachtoffer] , roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie op de grond lag - meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of lichaam te schoppen/trappen;
Meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
Hij op of omstreeks 04 juni 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [naam slachtoffer] - al dan niet terwijl die [naam slachtoffer] , roerloos, in elk geval in een kwetsbare positie op de grond lag - meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of lichaam heeft geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.