Op 16 augustus 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam. De zaak betreft een vrijspraak van de verdachte, die werd beschuldigd van betrokkenheid bij twee ernstige strafbare feiten, namelijk afpersing. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 42 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsmiddelen niet voldoende waren om de betrokkenheid van de verdachte vast te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er meerdere bewijsmiddelen zijn die wijzen op enige betrokkenheid van de verdachte, maar deze waren op zichzelf en in onderlinge samenhang niet van voldoende duidelijke feitelijke aard. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die algehele vrijspraak bepleitte, gevolgd. De verdediging voerde aan dat de identificatie van de verdachte door de aangevers niet betrouwbaar was, onder andere vanwege de slechte kwaliteit van de foto's die tijdens de fotoconfrontaties waren gebruikt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de enkele fotoherkenning door de aangevers niet voldoende bewijs opleverde voor de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.