ECLI:NL:RBROT:2017:6381

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2017
Publicatiedatum
18 augustus 2017
Zaaknummer
10/700211-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en poging tot afpersing met gebruik van geweld en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 augustus 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van afpersing en poging tot afpersing. De verdachte, geboren in [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte], was preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting De IJssel. De officier van justitie, mr. R.H.I. van Dongen, eiste een gevangenisstraf van 42 maanden. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. D.C. Vlielander, pleitte voor algehele vrijspraak en voerde aan dat de bewijsvoering onvoldoende was, met name met betrekking tot de fotoconfrontaties die met de slachtoffers waren uitgevoerd.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De verdachte werd beschuldigd van het dwingen van twee slachtoffers tot de afgifte van geldbedragen door middel van bedreiging met geweld. De rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachte door de slachtoffers voldoende betrouwbaar was, ondanks de bezwaren van de verdediging. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging en concludeerde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van vier jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de afpersing. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die door de bedreigingen in een traumatische situatie waren gebracht. De uitspraak is gedaan in het belang van de rechtsorde en ter bescherming van de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/700211-17
Datum uitspraak: 16 augustus 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting De IJssel,
Van der Hoopstraat 100 te Krimpen aan den IJssel.
Raadsman mr. D.C. Vlielander, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 02 augustus 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit en heeft daarnaast een strafmaatverweer gevoerd.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Feiten 1 en 2
5.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de herkenning van de verdachte door de beide aangevers [naam slachtoffer 1] (feit 1) en [naam slachtoffer 2] (feit 2) moeten worden uitgesloten van het bewijs. Primair voert de raadsman daartoe aan dat de fotoconfrontaties niet op de voorgeschreven wijze zijn uitgevoerd, nu meervoudige in plaats van enkelvoudige fotoconfrontaties hadden moeten plaatsvinden. Subsidiair betoogt de raadsman dat de enkelvoudige fotoconfrontaties te onbetrouwbaar zijn om te kunnen gebruiken voor het bewijs, gelet op het feit dat de beide aangevers bij een eerdere enkelvoudige fotoconfrontatie meenden het meisje/de uitlokster ‘ [naam 1] ’ te herkennen, terwijl later bleek dat op de getoonde foto een ander meisje was afgebeeld. Door de verdediging is tevens het verweer gevoerd dat uit het verhoor van [naam slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris blijkt dat bij de fotoherkenning van de verdachte door [naam slachtoffer 2] gebruik is gemaakt van een ‘compositiefoto’, een min of meer nagetekende foto. Het proces-verbaal met documentnummer [nummer document] is daarom valselijk opgemaakt, althans er is minst genomen sprake van een vergissing. Hierin is immers vermeld dat de verdachte een foto is getoond.
5.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft uiteengezet dat is gekozen voor enkelvoudige fotoconfrontaties in het beginstadium van het opsporingsonderzoek om daaraan richting te geven, ter bescherming van potentiële slachtoffers in die zin, dat de betrokken verdachten zo snel mogelijk zouden kunnen worden aangehouden. Het vervolgens alsnog uitvoeren van een meervoudige fotoconfrontatie is zinloos. Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat er geen bezwaren zijn om de fotoherkenningen van de verdachte mede te gebruiken voor het bewijs.
5.1.3.
Beoordeling
De officier van justitie heeft uitgelegd waarom de politie in de beginfase van het opsporingsonderzoek heeft gekozen voor enkelvoudige fotoconfrontaties, namelijk het beschermen van potentiële slachtoffers en het verkrijgen van snelle duidelijkheid over mogelijk betrokken verdachte(n) bij de delicten. Deze gang van zaken blijkt ook zonder meer uit het strafdossier. Deze keuze was naar het oordeel van de rechtbank gelet op het daarmee gemoeide belang verantwoord, is niet ongebruikelijk en evenmin onrechtmatig.
De rechtbank verwerpt het primaire verweer.
Ook het subsidiaire verweer wordt verworpen. De rechtbank stelt voorop dat het evident is dat bewijstechnisch een meervoudige fotoconfrontatie (foslo) vrijwel altijd de voorkeur heeft boven een enkelvoudige fotoconfrontatie. Aan een meervoudige fotoconfrontatie wordt doorgaans een hogere bewijswaarde toegekend dan aan een enkelvoudige. Dit betekent echter niet dat daarmee elke enkelvoudige fotoconfrontatie (per definitie) onvoldoende betrouwbaar is en daarmee onbruikbaar is voor het bewijs. Een enkelvoudige fotoconfrontatie zal wel kritisch en met de nodige voorzichtigheid dienen te worden beoordeeld, zoals dat overigens geldt voor alle bewijsmiddelen. Dat deze terughoudendheid geboden is, blijkt in deze zaak te meer nu beide aangevers zich evident hebben vergist bij de identificatie van ‘ [naam 1] ’. Bij de waardering van het bewijs is met name ook van belang of en in hoeverre een herkenning middels een enkelvoudige fotoconfrontatie steun vindt in het overige dossier.
Zowel ten aanzien van feit 1 als ten aanzien van feit 2 is er sprake van een enkelvoudige fotoconfrontatie, met in beide gevallen - dus door twee verschillende aangevers - een herkenning van de verdachte. Deze herkenningen staan niet op zichzelf, maar worden ondersteund door de verklaringen van de beide aangevers, de verklaringen van [naam 2] en de verklaring van [naam 3] en een aantal afgeluisterde telefoongesprekken.
De rechtbank acht de voornoemde enkelvoudige fotoconfrontaties dan ook voldoende betrouwbaar, ondanks het feit dat aangevers zich bij de fotoherkenning van een van de mededaders (‘ [naam 1] ’) hebben vergist, zodat deze in dat opzicht voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Met betrekking tot het verweer inzake de getoonde ‘compositiefoto’ overweegt de rechtbank als volgt. In voornoemd proces-verbaal is geverbaliseerd dat aan [naam slachtoffer 2] de foto op dossierpagina 62 is getoond. Het is niet in geschil dat dat een foto van de verdachte is. [naam slachtoffer 2] heeft bij de politie aangeven dat dat ‘man 1’ uit de aangifte was. Bij de rechter-commissaris is [naam slachtoffer 2] (wederom) deze foto getoond, waarna hij verklaart: ‘ik herken hem meteen. Deze foto heb ik niet zo gezien. Het was een compositiefoto van deze foto’. Onder een compositiefoto verstaat hij dat ‘een foto min of meer wordt nagetekend’.
Nu [naam slachtoffer 2] aangeeft dat hij een variant van de foto op dossierpagina 62 bij de politie heeft gezien, uit zijn verhoor blijkt dat hij een gefaxte foto heeft gezien, en kijkend naar de kwaliteit van die foto (een wat overbelichte foto met weinig diepgang) houdt de rechtbank het er voor dat [naam slachtoffer 2] de gefaxte foto van dossierpagina 62 heeft aangezien voor – in zijn woorden – een min of meer nagetekende foto. Er is voor [naam slachtoffer 2] geen misverstand over dat het om dezelfde man gaat. Het dossier bevat verder ook geen enkele aanwijzing dat de politie een compositietekening heeft gemaakt. Daar was ook geen enkele aanleiding voor, want de politie had de foto van dossierpagina 62.
Het verweer wordt daarom verworpen.
Gelet op de aangiftes, de herkenning van de verdachte door de aangevers en de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] acht de rechtbank feit 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
5.1.4.
Conclusie
Dit betekent dat feit 1 en 2 bewezen kunnen worden.
5.2.
Feit 3
Het bewijs van feit 3 bestaat uit niet meer dan dat bij de verdachte stoffen zijn aangetroffen die naar de uiterlijke verschijningsvorm en blijkens de uitkomsten van twee indicatieve testen cocaïne en heroïne betreffen. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat het openbaar ministerie uit capaciteitsoverwegingen in bepaalde zaken en bij relatief kleine hoeveelheden aangetroffen verdachte stoffen - na het uitvoeren van een indicatieve test - niet laat testen door het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag. Dat is ook in deze zaak het geval. Nu er geen bewijsmiddelen zijn waaruit blijkt dat de aangetroffen stoffen daadwerkelijk cocaïne en heroïne betreffen of bevatten, kan het tenlastegelegde niet worden bewezen en zal de verdachte van het tenlastegelegde dienen te worden vrijgesproken.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 01 maart 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld
[naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van
3740 euro, toebehorende aan die [naam slachtoffer 1] , welke bedreiging met geweld
bestond uit het
- zich opdringen aan die [naam slachtoffer 1] en
- tonen en/of voorhouden van vuurwapens, althans op
vuurwapens gelijkende voorwerpen, aan die [naam slachtoffer 1] en
- richten van een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, op het hoofd/gezicht van die [naam slachtoffer 1] en
- ( daarbij) (vervolgens) die [naam slachtoffer 1] dwingen/gebieden om in te loggen op
zijn bankaccount/bankrekening en
- ( vervolgens) (daarbij) de opnamelimiet/bestedingsruimte van de
bankrekening/bankaccount van die [naam slachtoffer 1] verhogen/verruimen en
- ( vervolgens) die [naam slachtoffer 1] (onder bedreiging van voornoemd
vuurwapen) dwingen om naar een bankfiliaal te lopen en aldaar voornoemd
geldbedrag te pinnen/op te nemen en (vervolgens) dit bedrag af te staan
aan verdachte en/of zijn mededader(s) en
- aan die [naam slachtoffer 1] (dreigend) toevoegen van de woorden:
"Weet je wel hoe oud zij is, dat is mijn zusje, weet je wel hoe oud zij is,
ze is 15 jaar" en "Hoe durf je, dit is mijn nichtje, ze is 15 jaar oud,
wat was je van plan" en "Als je iets geks uithaalt, schiet ik je dood"
;
2.
hij op 02 maart 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met geweld [naam slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 7000 euro,
toebehorende aan die [naam slachtoffer 2] ,
- zich heeft opgedrongen aan die [naam slachtoffer 2] en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die
[naam slachtoffer 2] heeft getoond/voorgehouden en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
op/tegen de borst van die [naam slachtoffer 2] heeft gedrukt/geduwd en
- die [naam slachtoffer 2] heeft gedwongen om in te loggen op zijn
bankaccount/bankrekening en (daarbij) zijn banksaldo te laten zien
en
- aan die [naam slachtoffer 2] (dreigend) de woorden heeft
toegevoegd -zakelijk weergegeven- dat die [naam slachtoffer 2] een vieze pedo was en
in de gevangenis in zijn kont geneukt zou worden en dat die [naam slachtoffer 2]
in termijnen een bedrag van 7000 euro moest betalen en dat die
[naam slachtoffer 2] gebeld zou worden over de eerste betaling,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. AFPERSING DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN
2 POGING TOT AFPERSING DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte en zijn mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan afpersing en een poging tot afpersing. Zij zijn daarbij op geraffineerde wijze te werk gegaan. Ze hebben een minderjarig meisje gebruikt om met mannen te chatten en vervolgens een afspraak met hen te maken zodat deze mannen naar verdachtes woning werden gelokt.
In de woning is aan het eerste slachtoffer een op een vuurwapen gelijkend voorwerp (hierna: wapen) getoond en op zijn hoofd gericht. Vervolgens is het slachtoffer gedwongen de opnamelimiet van zijn bankrekening te verhogen, waarna het slachtoffer onder bedreiging van een wapen werd gedwongen om mee te gaan naar een pinautomaat, alwaar hij is gedwongen een aanzienlijk geldbedrag te pinnen dat aan één van de verdachten moest worden afgestaan. Gedurende het hele incident is het slachtoffer tevens verbaal bedreigd met onder meer de dood.
De daarop volgende dag is op dezelfde wijze een tweede man naar verdachtes woning gelokt. Ook dit slachtoffer is een wapen getoond, waarna een wapen op/tegen diens borst is gedrukt. Daarna is hij gedwongen om zijn banksaldo te laten zien. Dat het in dit geval bij een poging is gebleven, is slechts te danken aan het feit dat het banksaldo van het slachtoffer onvoldoende was en het slachtoffer niet de geëiste termijnbetalingen heeft verricht.
Het behoeft weinig voorstellingsvermogen dat het gehele feitencomplex voor de beide slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Zij hebben verklaard doodsangst te hebben doorstaan en voor hun leven te hebben gevreesd. De verdachten hebben zich daar echter niet om bekommerd. De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat het zeer brutale en kennelijk goed voorbereide handelen van verdachten uitsluitend ingegeven is geweest door hebzucht.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 juli 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eenmaal eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor een vermogensdelict.
8.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland, heeft rapportages over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 april 2017 en 28 juli 2017. De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapportages.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van langere duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en daarmee op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarbij merkt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheden aan dat er sprake is van kwetsbare slachtoffers, waarbij men er bewust voor heeft gezorgd dat de slachtoffers gemakkelijk te intimideren waren, dat de feiten zijn gepleegd door meerdere daders en met behulp van op vuurwapens gelijkende voorwerpen.
De rechtbank acht het met de reclassering, in het belang van de verdachte alsmede van de maatschappij, noodzakelijk dat de verdachte na zijn detentie wordt begeleid en ondersteund door de reclassering teneinde recidive te voorkomen.
Om deze begeleiding en ondersteuning mogelijk te maken zal de rechtbank een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaar en daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden dat de verdachte zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering. Dit houdt mede in een meldplicht bij de reclassering, medewerking verlenen aan een Gedragsinterventietraining Cognitieve Vaardigheden (GI-LdH CoVaplus), een contactverbod, een locatieverbod, een locatiegebod en een inspanningsverplichting voor een nuttige dagbesteding, één en ander zoals door de reclassering geadviseerd (behoudens het contactverbod met de medeverdachten).
9.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde ] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 77,50 aan materiële schade en een vergoeding van € 750,00 aan immateriële schade, met wettelijke rente vanaf 1 maart 2017.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering hoofdelijk toewijsbaar wat betreft de gevorderde ‘kosten pasje Rabobank’ (€ 7,50) en de immateriële schade. Voor het overige zou de benadeelde partij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vordering, omdat de gevorderde ‘benzinekosten’ en ‘slaapmedicatie’ (totaal € 70,00) onvoldoende onderbouwd zijn.
9.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft in lijn met zijn pleidooi, waarin vrijspraak is bepleit, geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij.
9.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële schade is toegebracht, zal de vordering worden toegewezen wat betreft de gevorderde ‘kosten pasje Rabobank’ (€ 7,50).
Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van materiële schade omdat dat gedeelte van de vordering onvoldoende is onderbouwd en in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding vormt.
Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bovendien is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 750,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 maart 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 757,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2017 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaar;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 (twee) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd melden bij Reclassering Nederland, [adres] te Rotterdam, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt en zal zich daarbij houden aan de aanwijzingen die de reclasseringsinstelling hem geeft;
2. de veroordeelde zal verplicht meewerken aan een Gedragsinterventietraining Cognitieve vaardigheden (GI-LdH CoVaplus);
3. de veroordeelde zal gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact (laten) opnemen met de slachtoffers [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] ;
4. de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd niet bevinden in een straal van 5 kilometer rond het adres [adres slachtoffer 1] , [woonplaats slachtoffer 1] en het adres
[adres slachtoffer 2] , [woonplaats slachtoffer 2] ; naleving van dit locatieverbod wordt gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel;
5. de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd op vooraf in overleg met de reclassering vastgestelde tijdstippen bevinden op zijn vooraf vastgesteld verblijfadres; naleving van dit locatiegebod wordt gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel;
6. de veroordeelde zal zich gedurende proeftijd inspannen om te beschikken over een nuttige dagbesteding in de vorm van scholing of werk, of daar actief naar zoeken;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde ] , te betalen een bedrag van
€ 757,50 (zevenhonderdzevenenvijftig euro en vijftig eurocent), bestaande uit € 7,50 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde ] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde ] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde ] te betalen
€ 757,50 (zevenhonderdzevenenvijftig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 757,50 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
15 (vijftien) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
mr. R. Brand en mr. A.A.T. Werner, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 01 maart 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van
3740 euro, in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende
aan die [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
bestond(en) uit het
- zich opdringen aan die [naam slachtoffer 1] en/of
- tonen en/of voorhouden van een of meer vuurwapens, althans (een) op (een)
vuurwapen(s) gelijkend(e) voorwerp(en), aan die [naam slachtoffer 1] en/of
- richten van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp, op het hoofd/gezicht van die [naam slachtoffer 1] en/of
- ( daarbij) (vervolgens) die [naam slachtoffer 1] dwingen/gebieden om in te loggen op
zijn bankaccount/bankrekening en/of
- ( vervolgens) (daarbij) de opnamelimiet/bestedingsruimte van de
bankrekening/bankaccount van die [naam slachtoffer 1] verhogen/verruimen en/of
- ( daarbij) (vervolgens) die [naam slachtoffer 1] (onder bedreiging van voornoemd
vuurwapen) dwingen om naar een bankfiliaal te lopen en/of (aldaar) voornoemd
geldbedrag te pinnen/op te nemen en/of (vervolgens) dit bedrag af te staan
aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
- ( daarbij) aan die [naam slachtoffer 1] (dreigend) toevoegen van de woorden:
"Weet je wel hoe oud zij is, dat is mijn zusje, weet je wel hoe oud zij is,
ze is 15 jaar" en/of "Hoe durf je, dit is mijn nichtje, ze is 15 jaar oud,
wat was je van plan" en/of "Als je iets geks uithaalt, schiet ik je dood",
althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
2.
hij
op of omstreeks 02 maart 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[naam slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 7000 euro,
in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan
die [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededaders,
- zich heeft opgedrongen aan die [naam slachtoffer 2] en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die
[naam slachtoffer 2] heeft getoond/voorgehouden en/of
- ( daarbij) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
op/tegen de borst van die [naam slachtoffer 2] heeft gedrukt/geduwd en/of
- ( daarbij) die [naam slachtoffer 2] heeft gedwongen om in te loggen op zijn
bankaccount/bankrekening en/of (daarbij) zijn banksaldo te laten zien
en/of
- ( daarbij) (vervolgens) aan die [naam slachtoffer 2] (dreigend) de woorden heeft
toegevoegd -zakelijk weergegeven- dat die [naam slachtoffer 2] een vieze pedo was en
in de gevangenis in zijn kont geneukt zou worden en/of dat die [naam slachtoffer 2]
in termijnen een bedrag van 7000 euro moest betalen en/of dat die
[naam slachtoffer 2] gebeld zou worden over de eerste betaling,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij
op of omstreeks 21 april 2017 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 22 (grip)zakjes/envelopjes (totaal 8,5 gram), in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of
ongeveer 11 (grip)zakjes (totaal 5,5 gram), in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende heroine,
zijnde cocaine en/of heroine, (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.