ECLI:NL:RBROT:2017:6364

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2017
Publicatiedatum
17 augustus 2017
Zaaknummer
10/741144-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadig gedrag na het uitgaan met zware mishandeling als gevolg

Op 10 augustus 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met zijn neef zeer gewelddadig heeft gehandeld tegenover de uitbater van een café in het centrum van Rotterdam. De verdachte en zijn neef hebben de uitbater zonder aanwijsbare aanleiding in het gezicht geschopt en geslagen, zelfs nadat het slachtoffer op de grond viel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 maart 2017, tezamen met een ander, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan de uitbater, die meerdere botbreuken in het gezicht opliep. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en een gevangenisstraf van drie maanden. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen substantieel aandeel had in het geweld en dat er geen opzettelijke samenwerking was. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van zware mishandeling, onderbouwd door camerabeelden en getuigenverklaringen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en oordeelde dat de verdachte strafbaar was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van voorarrest, en benadrukte de ernst van het feit en de impact op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/741144-17
Datum uitspraak: 10 augustus 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. R.M.G. Sussenbach, advocaat te Amsterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 juli 2017.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R. Segerink heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest.

Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 12 maart 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander,
aan een persoon genaamd [naam slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten meerdere botbreuken in het
gezicht, heeft toegebracht door deze opzettelijk
met kracht in het gezicht, althans op/tegen het hoofd te slaan/stompen en
schoppen/trappen
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen

Standpunt verdediging
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte geen substantieel aandeel heeft gehad in het uitgeoefende geweld tegen het slachtoffer en zijn daardoor opgelopen letsel, dat de acties van de verdachte niet kunnen worden aangemerkt als een wezenlijke en significante bijdrage en dat het bewijs van een opzettelijke nauwe en bewuste samenwerking ontbreekt. Voorts is aangevoerd dat de verdachte geen enkele invloed of controle heeft gehad op door anderen toegepast geweld en dat hij nimmer de intentie heeft gehad om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Oordeel rechtbank
Op basis van onder meer de ter zitting bekeken camerabeelden, het proces-verbaal van bevindingen van het uitkijken van die beelden, de getuigenverklaring van [naam taxichauffeur] , de taxichauffeur, en getuige [naam getuige] kan worden vastgesteld dat twee personen geweldshandelingen hebben gepleegd richting aangever [naam slachtoffer] , bestaande uit zowel slaan als schoppen. Ook staat vast dat de ene persoon [naam medeverdachte] is, en dat de ander – gelet op zijn verklaring bij de rechter-commissaris – verdachte is.
Als gevolg van dit tegen hem gepleegde geweld heeft aangever – zo blijkt uit zijn eigen verklaring en het rapport van de forensisch arts – letsel opgelopen aan zijn hoofd en gezicht. Dit letsel is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
Uit voornoemde bewijsmiddelen in samenhang bezien volgt bovendien dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam medeverdachte] , die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering van het (fysieke) geweld. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Getuige [naam taxichauffeur] , de taxichauffeur, heeft verklaard dat hij zag hoe de twee jongens (verdachte en de mededader [naam medeverdachte] ) aangever heel hard begonnen te slaan en schoppen en dat zij met het schoppen en slaan zijn doorgegaan
nadathet slachtoffer op de grond was gevallen. Hieruit volgt dat beide geweldsplegers het slachtoffer in ieder geval ook in of tegen het gezicht en het hoofd hebben kunnen raken. Dat betekent dat het gegeven dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld wie van beiden (of allebei) het letsel uiteindelijk heeft toegebracht, niet aan een bewezenverklaring in de weg staat.
Dat [naam medeverdachte] bij inmiddels onherroepelijk vonnis van deze rechtbank is vrijgesproken van het medeplegen staat aan het voorgaande niet in de weg, mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 6 december 2005, ECLI:AU2246.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.

Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
primair
medeplegen van zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

De raadsman heeft bepleit dat aan de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt dat de verdachte en zijn mededader zich zeer gewelddadig gedragen hebben richting aangever. Het handelen van verdachte - en zijn mededader, met wie verdachte in nauwe en bewuste samenwerking opereerde - moet als aanvallend worden beschouwd, zonder dat is komen vast te staan dat voor dat gedrag enige verontschuldiging denkbaar was, zodat hem geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toe komt.
Overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte en zijn neef hebben zich na het uitgaan, zonder dat daar een aanwijsbare aanleiding voor bestond, zeer gewelddadig gedragen tegenover de uitbater van een café. De uitbater is daarbij voor de deur van zijn café, in het centrum van Rotterdam, door verdachte en zijn neef in het gezicht geschopt en geslagen, ook nadat hij op de grond was gevallen. Daarbij is zoveel kracht gebruikt, dat in het gezicht van het slachtoffer een bloeduitstorting zichtbaar was, met de vorm van een schoenafdruk. Door het geweld heeft het slachtoffer een gebroken oogkas, jukbeen, neusbeen en kaakholte opgelopen en had hij letsel aan zijn oor. Tevens is schade toegebracht aan zijn gebit en zijn er aanwijzingen voor schade aan een aangezichtszenuw. Uit de medische informatie blijkt dat de geschatte genezingsduur van de botbreuken minimaal zes weken bedraagt en dat eventueel zenuwletsel pas na een jaar te beoordelen is.
Door aldus te handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke
integriteit van het slachtoffer. Het behoeft geen betoog dat de gevolgen hiervan voor het
slachtoffer ingrijpend zijn geweest.
Daarnaast leveren dergelijke geweldsincidenten, gepleegd in de vroege ochtend voor de
deur van een café, een bijdrage aan reeds bestaande gevoelens van onveiligheid, met name
onder horecamedewerkers en jongeren in het uitgaansleven.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
22 juni 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld, echter niet voor een soortgelijk strafbaar feit.
GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 24 juli 2017. De reclassering heeft onvoldoende aanknopingspunten voor interventies gevonden en adviseert de verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten, subsidiair deze straf te beperken tot één dag, meer subsidiair is oplegging van een taakstraf bepleit. Gezien de ernst van het feit bestaat hiervoor geen aanleiding.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. M.M. Koevoets en E.G. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van A.C. de Sain, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 augustus 2017.
Bijlage I

Tekst gewijzigde tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 maart 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
aan een persoon genaamd [naam slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten meerdere botbreuken in het
gezicht), heeft toegebracht door deze opzettelijk
(met kracht) in het gezicht, althans op/tegen het hoofd te slaan/stompen en/of
schoppen/trappen;
(artikel 302 Wetboek van Strafrecht)
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 maart 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [naam slachtoffer] meermalen (met kracht) in het gezicht, althans op/tegen het
hoofd heeft geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht);
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 maart 2017 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, de
[plaats delict] , in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] ,
welk geweld bestond uit het die [naam slachtoffer] meermalen (met kracht) in het
gezicht, althans op/tegen het hoofd althans tegen het lichaam slaan/stompen en/of schoppen/trappen;
(artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht);
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht