In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 augustus 2017 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van een politieagent en een andere persoon. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. K.C.A. van der Meijden, werd beschuldigd van het opzettelijk met hoge snelheid rijden in de richting van de politieagent en een andere persoon op 17 april 2017 in Rotterdam. De officier van justitie, mr. E.M. Loppé, eiste vrijspraak voor de hoofdtenlasteleggingen, maar wel bewezenverklaring van de subsidiaire tenlasteleggingen, en vroeg om een gevangenisstraf van 196 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden.
Tijdens de zitting op 27 juli 2017 werd het bewijs besproken. De rechtbank oordeelde dat de feiten zoals ten laste gelegd niet wettig en overtuigend konden worden bewezen. De rechtbank concludeerde dat de feitelijke toedracht niet kon worden vastgesteld op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting. Hierdoor sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, dat eerder was geschorst. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier A.C. de Sain en is openbaar gemaakt op de zitting van 10 augustus 2017.