ECLI:NL:RBROT:2017:627

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2017
Publicatiedatum
25 januari 2017
Zaaknummer
4985411
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bewijs en informatieplicht bij overeenkomst voor opleidingen

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 20 januari 2017, ging het om een geschil tussen de H. Rugenbrink Werkmaatschappij B.V. (hierna: IPD) en een consument, aangeduid als [gedaagde]. IPD had een overeenkomst gesloten met [gedaagde] voor het volgen van de opleiding Praktijkdiploma Boekhouden (PDB), maar de consument had zich eerst moeten inschrijven voor de opleidingen Basiskennis Boekhouden (BKB) en Basiskennis Calculatie (BKC). De kantonrechter moest beoordelen of IPD voldoende bewijs had geleverd dat [gedaagde] instemde met de voorwaarden van de overeenkomst, inclusief de risico's die hij liep.

Tijdens de procedure werd vastgesteld dat IPD een audio-cd had ingediend als bewijs, maar deze cd bleek leeg te zijn. [gedaagde] had een transcriptie van een gesprek overgelegd, waaruit bleek dat hij zich had aangemeld voor de PDB-opleiding, maar niet dat hij op de hoogte was van de voorwaarden waaronder deze opleiding gevolgd kon worden. De kantonrechter oordeelde dat IPD niet had aangetoond dat [gedaagde] voldoende geïnformeerd was over de risico's van de overeenkomst en dat hij daarmee had ingestemd.

Uiteindelijk concludeerde de kantonrechter dat IPD niet was geslaagd in haar bewijsopdracht en wees de vordering af, waarbij IPD werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke informatie en instemming van de consument bij het aangaan van overeenkomsten met onzekere verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 4985411/CV EXPL 16-16299
uitspraak: 20 januari 2017
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
H. RUGENBRINK WERKMAATSCHAPPIJ B.V.h.o.d.n.
IPD,
gevestigd te Utrecht,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 31 maart 2016,
gemachtigde: AGC Gerechtsdeurwaarders & Incasso,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. J. G. Schroeder.
Partijen worden hierna aangeduid als “IPD” en “[gedaagde]”.

1.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het tussenvonnis van 23 september 2016 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte van IPD d.d. 25 oktober 2016;
  • de akte van [gedaagde] d.d. 20 december 2016.

2.De nadere beoordeling van het geschil

2.1
Aangesloten wordt bij hetgeen in bovengenoemd tussenvonnis werd overwogen en beslist. In dit tussenvonnis werd IPD tot het bewijs toegelaten van haar stelling dat [gedaagde] heeft ingestemd met het volgen van de opleiding Praktijkdiploma Boekhouden.
2.2
IPD heeft onder verwijzing naar de ter voorbereiding van de comparitie van partijen overgelegde stukken bij akte een audio-cd in het geding gebracht ter voldoening aan haar bewijsopdracht. [gedaagde] heeft bij akte gereageerd en geconcludeerd dat IPD in haar bewijsopdracht niet is geslaagd.
2.3
De door IPD overgelegde cd was leeg en bevatte geen geluidsfragment. Kennelijk bevatte de aan [gedaagde] verstrekte cd dat wel want [gedaagde] heeft een transcriptie van het opgenomen gesprek gegeven en aan de hand daarvan geconcludeerd.
2.4
In plaats van te oordelen dat met het in het geding brengen van een lege cd geen bewijs wordt geleverd, zal de kantonrechter uitgaan van het juistheid van de transcriptie van [gedaagde] en beoordelen of daarmee –de overgelegde schriftelijke bewijsmiddelen daarbij betrekkend– voldoende bewijs heeft bijgebracht van de uitdrukkelijke instemming met het volgen van de opleiding Praktijkdiploma Boekhouden (“PDB”).
2.5
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] zich op 5 maart 2014 heeft aangemeld voor de opleidingen Basiskennis Boekhouden (“BKB”) en Basiskennis Calculatie (“BKC”). Verder staat vast dat de opleiding PDB niet gevolgd kan en mag worden als de opleidingen BKB en BKC niet met succes zijn afgerond. Het vorenstaand houdt in dat IPD een ‘product’ aan [gedaagde] verkoopt dat mogelijk nooit geleverd zal hoeven worden. Anders gezegd, IPD gaat een overeenkomst aan met een zekere (betalings)verplichting voor de consument, waartegenover een onzekere verplichting van haar zijde staat. Het sluiten van een dergelijke, voor de consument mogelijk nadelige overeenkomst, vereist een duidelijke informatie van de consument vooraf en een duidelijke instemming van de consument waaruit valt af te leiden dat hij zich van het risico bewust is. Dat aan een dergelijke “pakketverkoop” een 10% prijsreductie is verbonden doet aan het risicovolle karakter van de overeenkomst niet af.
2.6
De kantonrechter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of uit de overgelegde bewijsmiddelen, waaronder het transcript van het gesprek, voldoende bewijs valt te putten.
Uit de overgelegde e-mail van 7 maart 2014 (waarvan [gedaagde] de ontvangst niet heeft betwist) en het transcript dat kennelijk op 7 maart 2014 plaatsvond (“
want u heeft zich eergisteren(lees: 5 maart 2014)
bij ons aangemeld voor de boekhoudopleidingen…”) kan worden afgeleid dat [gedaagde] zich aangemeld heeft voor de PDB opleiding en dat hij die wil volgen na de BKB/BKC opleidingen. Uit dit bericht, noch uit het transcript van het gesprek is echter af te leiden dat aan [gedaagde] is voorgehouden dat hij de PDB opleiding pas mag volgen na het met succes afronden van de BKB/BKC opleidingen. Dit betekent dat niet komt vast te staan dat aan [gedaagde], voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, voor hem belangrijke informatie is verstrekt en dat hij daarmee heeft ingestemd.
2.7
IPD is dus niet geslaagd in haar bewijsopdracht zodat de vordering wordt afgewezen met veroordeling van haar in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [gedaagde] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 250,00 (2,5 punten à € 100,00).

3.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt IPD in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 250,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
693