ECLI:NL:RBROT:2017:6214

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juni 2017
Publicatiedatum
14 augustus 2017
Zaaknummer
10/996524-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf voor het medeplegen van het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten en vrijspraak voor valsheid in geschrifte

Op 22 juni 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het voorhanden hebben van 5.990.160 onveraccijnsde sigaretten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verweer dat hij als katvanger was gebruikt en geen opzet had op het voorhanden hebben van de sigaretten, wel degelijk een actieve rol had gespeeld in de smokkeloperatie. De verdachte had wetenschap van de sigaretten in de container en had een coördinerende rol bij het binnenhalen van de container. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en kwam tot de conclusie dat het medeplegen van opzettelijke overtreding van de Wet op de accijns bewezen was.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tweede ten laste gelegde feit, namelijk het medeplegen van valsheid in geschrifte, omdat zijn bijdrage aan het gebruik van de valse Bill of Lading niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van medeplegen. De rechtbank legde een taakstraf op van 200 uur, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en het tijdsverloop in de procedure. De rechtbank merkte op dat de verdachte eerder was veroordeeld voor strafbare feiten en dat de smokkel van sigaretten de reguliere markt verstoort en het beleid om het gebruik van sigaretten te ontmoedigen frustreert. De rechtbank hield ook rekening met de schending van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996524-13
Datum uitspraak: 22 juni 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. G.E. Toxopeus, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Lodder heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit en voert aan dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten. De verdachte werd als katvanger gebruikt. De naam van verdachte stond op de Bill of Lading vermeld en met een op zijn naam gesteld e-mailadres werd met rederij [naam rederij] gecorrespondeerd, terwijl verdachte daar geen weet van had. De verdachte wist pas op 12 juli 2013 – toen de container al onderweg was – dat er sigaretten in zaten en heeft vervolgens kenbaar gemaakt dat hij hier niets mee te maken wilde hebben.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat op 10 juli 2013 in de haven van Rotterdam een zeeschip met daarin een container met nummer [containernummer] uit Griekenland is binnengevaren. In deze container bevonden zich onder meer 5.990.160 onveraccijnsde sigaretten. De container was blijkens de Bill of Lading bestemd voor de medeverdachte [naam medeverdachte] . De container werd op 16 juli 2013 vervoerd naar een loods in Brielle gelegen aan [adres delict] . In die loods werd de container met onveraccijnsde sigaretten gelost en werd de lading van de deklading gescheiden. Hierop zijn de medeverdachten aangehouden en werden de onveraccijnsde sigaretten in beslag genomen.
Ten aanzien van feit 1:
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij wist dat er sigaretten in de container zaten en dat de container in eerste instantie in de loods van medeverdachte [naam medeverdachte] zou worden gelost. De verdachte wist ook dat de container uiteindelijk op 16 juli 2013 in de loods van medeverdachte [naam medeverdachte] in Brielle is gelost door de medeverdachten. De verdachte heeft hierover telefonisch contact gehad met [naam 1] en [naam 2] uit het Verenigd Koninkrijk, voor wie de container bestemd was. De verdachte was door hen opgedragen de container in de gaten te houden. Zo ging de verdachte onder meer mee naar Rotterdam, waar de medeverdachte [naam medeverdachte] op 11 juli 2013 de Bill of Lading inleverde bij rederij [naam rederij] om de container in ontvangst te kunnen nemen.
De medeverdachte [naam medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte hem op 5 juli 2013 heeft benaderd voor het binnenhalen van de container met sigaretten en dat hij hem in contact heeft gebracht met [naam 1] , voor wie de container bestemd was.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte vanaf 5 juli 2013 wetenschap had van de onveraccijnsde sigaretten in de container en dat hij, anders dan door de verdediging is betoogd, een actieve en coördinerende rol heeft gehad bij het binnenhalen van de container met smokkelwaar en de aflevering daarvan in de loods in Brielle. De omstandigheid dat de wetenschap bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van onveraccijnsde sigaretten in de container pas is ontstaan op het moment dat de container al onderweg was naar Rotterdam, maakt dit niet anders. Evenmin heeft dit gevolgen voor het opzet van de verdachte op het binnenhalen van de container met smokkelwaar. Voor zover door de verdediging is betoogd dat de verdachte uit angst voor mogelijke repercussies zijn medewerking niet durfde te beëindigen, is dit op geen enkele wijze onderbouwd.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 2:
Op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de Bill of Lading en de afgifte daarvan aan [naam rederij] op 11 juli 2013. Echter de bijdrage van de verdachte aan het voorhanden hebben en het gebruik van die valse Bill of Lading is van onvoldoende gewicht om te kunnen concluderen dat sprake is geweest van medeplegen, zodat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank komt tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Hij op 16 juli 2013 te Brielle, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk accijnsgoederen, te weten 5.990.160 stuks, sigaretten
,zijnde accijnsgoederen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de accijns,
voorhanden heeft gehad, zonder dat die accijnsgoederen overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing betrokken waren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
het medeplegen van opzettelijke overtreding van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen een grote hoeveelheid van bijna 6.000.000 onveraccijnsde sigaretten voorhanden gehad. De verdachte heeft hierin een belangrijke coördinerende rol gespeeld ten behoeve van de twee opdrachtgevers in Engeland. De smokkel van sigaretten verstoort de reguliere markt voor sigaretten in de Europese Unie. Op deze wijze wordt aan bonafide bedrijven, die wel aan de accijnsrechtelijke verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie aangedaan. Ook wordt het in Europese landen gevoerde beleid om door hoge prijzen het gebruik van sigaretten te ontmoedigen om de schadelijke gevolgen daarvan voor de volksgezondheid te beperken op deze wijze gefrustreerd.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 april 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden. Immers, tussen de datum van inverzekeringstelling van de verdachte op 16 juli 2013 - zijnde het moment dat verdachte bekend werd met het feit dat tegen hem een strafrechtrechtelijk onderzoek liep - en de datum van het eindvonnis van heden zit drie jaar en elf maanden, terwijl er naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak geen sprake is van bijzondere omstandigheden die dit tijdsverloop rechtvaardigen.
De rechtbank is van oordeel dat er aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van de strafeis van de officier van justitie. De rechtbank acht de oplegging van een gevangenisstraf niet geïndiceerd maar acht in plaats daarvan, gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, de ernst van het feit en de rol van verdachte daarin, alsmede het tijdverloop, de oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van na te noemen duur passend en geboden als sanctie op het bewezenverklaarde strafbare feit.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
tweehonderd (200) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
honderdzesenzestig (166) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
83 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. J. Snitker en S. Riege, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juni 2017.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 16 juli 2013,
in elk geval op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 11 juli 2013 tot en met 16 juli 2013,
te Rotterdam en/of Brielle, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk (een) accijnsgoed(eren),
te weten 5.990.160 stuks, in elk geval een hoeveelheid, sigaretten
zijnde (een) sigaret(ten) (een) accijnsgoed(eren) als bedoeld in artikel
1 van de Wet op de accijns,
voorhanden heeft gehad,
zonder dat dat/die accijnsgoed(eren) overeenkomstig de bepalingen van
de Wet op de accijns in de heffing betrokken was/waren;
zijnde de terminologie in deze tenlastelegging gebezigd in de zin van de
Wet op de accijns
art 5 lid 1 onder b Wet op de accijns
art 97 Wet op de accijns
2.
hij
op of omstreeks 11 juli 2013,
in elk geval op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
10 juli 2013 tot en met 16 juli 2013,
te Rotterdam en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
gebruik heeft gemaakt van en/of ((een) medewerk(st)er(s) van [naam rederij]
gebruik heeft doen maken van
een valse en/of vervalste Bill of Lading
waarop/waarin vermeld het vervoer in container [containernummer] van 1.050 cartons
water melons (gewicht 19.000 kgs / net weight 17.100 kgs)
(Bill of Lading No. [nummer 1] , Booking No. [nummer 2] )
(bijlage D/014, D/002),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
als ware dat geschrift (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat (doen) gebruikmaken (telkens) hierin dat
verdachte en/of zijn mededader(s) dat genoemde geschrift heeft/hebben
overgelegd en/of doen overleggen en/of doen toekomen aan
((een) medewerk(st)er(s) van) [naam rederij]
teneinde en/of voor de beoordeling van het in ontvangst nemen van en/of het
(doen) vervoer(en) van de in die Bill of Lading genoemde goederen en/of voor
de beoordeling van het uit- en/of afleveren en/of doen uit- en/of afleveren
van de in die Bill of Lading genoemde goederen
en
bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat
(telkens) valselijk in strijd met de waarheid
-zakelijk weergegeven-
in/op die Bill of Lading was vermeld en/of opgenomen dat zich
in de container [containernummer] (alleen) 1.050 cartons water melons bevonden,
terwijl in werkelijkheid in die container (tevens) 5.990.160 stuks, in elk
geval een hoeveelheid, sigaretten bevonden en/of in/met die container (tevens)
5.990.160 stuks, in elk geval een hoeveelheid, sigaretten werden vervoerd,
en/of
(telkens) opzettelijk bovenbedoeld/genoemd vals of vervalst geschrift
voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben afgeleverd en/of heeft/hebben
doen afleveren bij [naam rederij] ,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s)
wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden
dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht