ECLI:NL:RBROT:2017:6212

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juni 2017
Publicatiedatum
14 augustus 2017
Zaaknummer
10/993003-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf wegens medeplegen van het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten

Op 22 juni 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van het voorhanden hebben van 5.990.160 onveraccijnsde sigaretten. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.J. Silvis. Tijdens de zitting op 8 juni 2017 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie, mr. A. Lodder, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden eiste. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de sigaretten in de container die hij had gelost. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er onveraccijnsde sigaretten in de container zaten, gezien zijn ervaring als handelaar en de omstandigheden waaronder de goederen werden vervoerd.

De rechtbank kwam tot de conclusie dat het bewezen was dat de verdachte op 16 juli 2013 in Brielle, tezamen met anderen, opzettelijk accijnsgoederen, te weten 5.990.160 stuks sigaretten, voorhanden had zonder dat deze overeenkomstig de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een taakstraf op van 120 uur op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank merkte op dat de smokkel van sigaretten de reguliere markt verstoort en dat de verdachte eerder voor andere strafbare feiten was veroordeeld. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM was geschonden, wat leidde tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/993003-13
Datum uitspraak: 22 juni 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ter terechtzitting opgegeven adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. P.J. Silvis, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Lodder heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en voert aan dat de verdachte geen opzet - ook niet in voorwaardelijke vorm - had op het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten. De verdachte heeft een lading meloenen van de medeverdachte [naam medeverdachte] gekocht en ontving hiervoor een factuur. Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft de verdachte niet verteld dat in de container ook sigaretten zaten. Er zijn evenmin andere omstandigheden op grond waarvan de verdachte kon vermoeden dat er sigaretten in de container zaten. Het enkele feit dat bij het lossen van de container dozen met een andere inhoud, naar later blijkt onveraccijnsde sigaretten, tevoorschijn komen en in zijn loods worden geplaatst, maakt nog niet dat hij deze voorhanden heeft gehad. De dozen met sigaretten werden bovendien slechts tijdelijk opgeslagen en waren niet voor de verdachte bestemd.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat op 16 juni 2013 een container met 5.990.160 onveraccijnsde sigaretten met als deklading dozen meloenen is afgeleverd in de loods van de verdachte in Brielle, gelegen aan [adres delict] . De verzegeling van de container is in het bijzijn van de verdachte door medeverdachte [naam medeverdachte] verbroken bij de loods in Brielle. Vervolgens is de verdachte samen met de medeverdachte [naam medeverdachte] en de chauffeur [naam chauffeur] overgegaan tot het lossen van de container. De verdachte reed met zijn vorkheftruck de dozen uit de container de loods in. Op een gegeven moment kwamen er andere dozen dan dozen met meloenen uit de container.
Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat er sigaretten in die andere dozen zaten, was dat volgens de medeverdachte [naam medeverdachte] en de chauffeur [naam chauffeur] wel goed zichtbaar omdat er dozen open of stuk waren. De medeverdachte [naam medeverdachte] heeft naar zijn zeggen de verdachte ook gewezen op de aanwezigheid van sigaretten. Desondanks heeft de verdachte er voor gekozen om door te gaan met het lossen van de container en de dozen met sigaretten in zijn loods te zetten. Zelf zegt hij daarover dat hij later wel zou kijken wat er precies in die dozen zat. Overigens is niet gebleken dat de verdachte, een ervaren handelaar, op enig moment heeft gecontroleerd of de lading in de container overeenstemde met de door de transporteur aan hem af te geven vervoersdocumenten. Onder deze omstandigheden en gelet op de aard van de goederen en de wijze waarop deze werden vervoerd, internationaal transport per koelcontainer samen met een lading meloenen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het om onveraccijnsde sigaretten ging. De verdachte heeft dan ook voorwaardelijk opzet gehad op het voorhanden hebben daarvan.
conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 16 juli 2013te Brielle, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk accijnsgoederen, te weten 5.990.160 stuks sigaretten
,zijnde accijnsgoederen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de accijns,
voorhanden heeft gehad, zonder dat die accijnsgoederen overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing betrokken waren.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
het medeplegen van opzettelijke overtreding van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met zijn mededaders een grote hoeveelheid van bijna 6.000.000 onveraccijnsde sigaretten voorhanden gehad. Hij heeft samen met de medeverdachte [naam medeverdachte] in zijn loods deze sigaretten gelost. De smokkel van sigaretten verstoort de reguliere markt voor sigaretten in de Europese Unie. Op deze wijze wordt aan bonafide bedrijven, die wel aan de accijnsrechtelijke verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie aangedaan. Ook wordt het in Europese landen gevoerde beleid om door hoge prijzen het gebruik van sigaretten te ontmoedigen om de schadelijke gevolgen daarvan voor de volksgezondheid te beperken op deze wijze gefrustreerd.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 april 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor andersoortige strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden. Immers, tussen de datum van de inverzekeringstelling van de verdachte op 16 juli 2013 - zijnde het moment dat verdachte bekend werd met het feit dat tegen hem een strafrechtrechtelijk onderzoek liep - en de datum van het eindvonnis van heden zit drie jaar en elf maanden, terwijl er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van bijzondere omstandigheden die dit tijdsverloop rechtvaardigen.
De rechtbank is van oordeel dat er aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van de strafeis van de officier van justitie. De rechtbank acht de oplegging van een gevangenisstraf niet geïndiceerd maar acht in plaats daarvan, gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, de ernst van het feit, de rol van verdachte daarin, alsmede het tijdverloop, de oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf van na te worden duur passend en geboden als sanctie op het bewezenverklaarde strafbare feit.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
102 (honderdtwee uren)te verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
51 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
en mrs. J. Snitker en S. Riege, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juni 2017.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 16 juli 2013,
in elk geval op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 12 juli 2013 tot en met 16 juli 2013,
te Rotterdam en/of Brielle, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk (een) accijnsgoed(eren),
te weten 5.990.160 stuks, in elk geval een hoeveelheid, sigaretten
zijnde (een) sigaret(ten) (een) accijnsgoed(eren) als bedoeld in artikel
1 van de Wet op de accijns, voorhanden heeft gehad,
zonder dat dat/die accijnsgoed(eren) overeenkomstig de bepalingen van
de Wet op de accijns in de heffing betrokken was/waren;
zijnde de terminologie in deze tenlastelegging gebezigd in de zin van de
Wet op de accijns
art 5 lid 1 onder b Wet op de accijns
art 97 Wet op de accijns