ECLI:NL:RBROT:2017:6199

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
14 augustus 2017
Zaaknummer
10/732044-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeluk door onvoorzichtig rijgedrag met hoge snelheid

Op 24 mei 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 mei 2016 betrokken was bij een dodelijk verkeersongeluk. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, reed met een snelheid tussen de 93 en 100 km/uur op een weg waar de maximumsnelheid 50 km/uur was. Tijdens het inhalen van een ander voertuig kort voor een bocht, verloor hij de controle over zijn auto, wat leidde tot een ongeval waarbij zijn bijrijder, zijn 23-jarige neef, om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn onoplettende en onvoorzichtige rijgedrag schuld had aan het ongeval, en dat er sprake was van dubbele causaliteit, zoals vereist in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie had een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden geëist, met een proeftijd van 2 jaar en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 2 jaar. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte de opgelegde straffen op, waarbij ook rekening werd gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op de betrokkenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/732044-16
Datum uitspraak: 24 mei 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
Raadsman mr. A.C. van 't Hek, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 mei 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C. de Bruijn heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat geen sprake is van schuld als vereist in artikel 6 van de Wegenverkeerswet. De verdachte had minder snel kunnen rijden, maar hij had in redelijkheid het ongeluk niet kunnen voorzien.
Verder is aangevoerd dat voldaan moet zijn aan het vereiste van dubbele causaliteit, wil een feit kunnen worden gekwalificeerd als het misdrijf zoals omschreven in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdediging bepleit dat in dit geval niet is gebleken van een causaal verband tussen het verkeersgedrag van de verdachte, te weten het rijden met de verhoogde snelheid, en het ongeval. Niet bewezen kan worden dat het ongeval het gevolg is van het ten laste gelegde onvoorzichtige, onoplettende of onoordeelkundige gedrag van de verdachte.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn pleidooi. Bij de beantwoording van de vraag of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte als bestuurder van een auto op een voor hem bekende weg heeft gereden met een snelheid bijna dubbel zo hoog als de toegestane snelheid en dat hij met die snelheid een auto over de linker weghelft heeft ingehaald kort voor een bocht. De verdachte kon die bocht door zijn hoge snelheid niet maken. Hij heeft daardoor de controle over de auto verloren, een lantaarnpaal geraakt, vervolgens zogeheten ‘biggen’ en tot slot een ijzeren hekwerk. De auto is over de kop geslagen en kwam ondersteboven tot stilstand. Een paal van het ijzeren hekwerk is door de voorruit geslagen als gevolg waarvan de bijrijder van de verdachte zodanig ernstige verwondingen heeft opgelopen dat hij daaraan is overleden. Gezien de hoge snelheid waarmee de verdachte op de voor hem bekende weg heeft gereden en ingehaald was het voorzienbaar dat hij de bocht niet zou halen en de controle over de auto zou verliezen, met alle gevolgen van dien.
Vast staat dat de bijrijder aan de verwondingen die hij bij het ongeval heeft opgelopen is overleden. De conclusie is dan ook dat de verdachte door zijn zeer onoplettende en onvoorzichtige rijgedrag het ongeval heeft veroorzaakt en dat ten gevolge van het ongeval de bijrijder is overleden. Daarmee is voldaan aan het vereiste van dubbele causaliteit. Het handelen van de verdachte levert schuld op in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
4.1.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen, het primair ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 13 mei 2016 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, , onvoorzichtig en onachtzaam te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [plaats delict] ,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
met een zeer hoge snelheid (gelegen tussen 93 en 100 km/uur), in ieder geval met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 50 km/uur) een ander voertuig kort vóór een bocht naar links is gaan inhalen via de rijstrook voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer en
zijn snelheid bij het naderen van die bocht niet heeft aangepast en
(nog steeds rijdend op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer) het verloop van die weg (bocht naar links) niet heeft gevolgd en/of heeft kunnen volgen en
bij het inrijden van die bocht de controle over het voertuig
heeftverloren,
waardoor hij, verdachte, tegen de trottoirband aan de rechterzijde van de weg is gebotst en een lichtmast heeft geraakt, door de berm is gereden en een (gaas) hekwerk heeft geraakt, waarbij een stang van dit hekwerk afbrak en door de voorruit sloeg van het door verdachte bestuurde voertuig,
als gevolg waarvan de naast verdachte zittende passagier, genaamd [naam slachtoffer] , werd gedood;
zulks terwijl in zijn, verdachtes, bloed cannabinoïden zijn aangetroffen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft een tragisch ongeval veroorzaakt waarbij zijn bijrijder, zijn 23-jarige neef, om het leven is gekomen. De gevolgen van zijn grove onvoorzichtigheid zijn onvoorstelbaar. De dood van een jonge man veroorzaakt oneindig verdriet bij zijn familie. Het gemis zal het leven van diens naasten voor altijd tekenen.
De verdachte maakt deel uit van deze familie en ook hij zal de rest van zijn leven met de gevolgen van zijn grof onvoorzichtige rijgedrag moeten leven. Het is duidelijk dat hij lijdt onder zijn verantwoordelijkheid. Hij heeft de dood van zijn neef nooit gewild.
Een straf kan nooit recht doen aan het grote verdriet dat de verdachte heeft veroorzaakt, maar moet wel een passende reactie zijn op de fout die door hem is gemaakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 april 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien voornoemde omstandigheden en overeenkomstig de eis van de officier van justitie, zal een taakstraf worden opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast acht de rechtbank, evenals de officier van justitie, in het belang van de verkeersveiligheid een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op zijn plaats.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden, en bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
2 (twee) jaren;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
238 (tweehonderdachtendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
119 (honderdnegentien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. C.A. van Beuningen en M. Timmerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Hemert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 mei 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 13 mei 2016 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [plaats delict] ,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
met een zeer hoge snelheid (gelegen tussen 93 en 100 km/uur), in ieder geval met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 50 km/uur) een ander voertuig kort vóór een bocht naar links is gaan inhalen via de rijstrook voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer en/of
zijn snelheid bij het naderen van die bocht niet heeft aangepast en/of
(nog steeds rijdend op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer) het verloop van die weg (bocht naar links) niet heeft gevolgd en/of heeft kunnen volgen en/of
bij het inrijden van die bocht de controle over het voertuig is verloren,
waardoor hij, verdachte, tegen de trottoirband aan de rechterzijde van de weg is gebotst en een lichtmast heeft geraakt, door de berm is gereden en een (gaas) hekwerk heeft geraakt, waarbij een stang van dit hekwerk afbrak en door de voorruit sloeg van het door verdachte bestuurde voertuig,
als gevolg waarvan de naast verdachte zittende passagier, genaamd [naam slachtoffer] , werd gedood;
zulks terwijl in zijn, verdachtes, bloed cannabinoïden zijn aangetroffen;
(art. 6 Wegenverkeerswet 1994)
Subsidiair
hij op of omstreeks 13 mei 2016 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [plaats delict] , zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk genoemd gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
met een zeer hoge snelheid (gelegen tussen 93 en 100 km/uur), in ieder geval met een veel hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan (te weten 50 km/uur) een ander voertuig kort vóór een bocht naar links is gaan inhalen via de rijstrook voor het hem, verdachte, tegemoetkomende verkeer en/of
zijn snelheid bij het naderen van die bocht niet heeft aangepast en/of
(nog steeds rijdende op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer) het
verloop van die weg (bocht naar links) niet heeft gevolgd en/of heeft kunnen volgen en/of
bij het inrijden van die bocht de controle over het voertuig is verloren,
waardoor hij, verdachte, tegen de trottoirband aan de rechterzijde van de weg is gebotst en een lichtmast heeft geraakt, door de berm is gereden en een (gaas) hekwerk heeft geraakt, waarbij een stang van dit hekwerk afbrak en door de voorruit sloeg van het door verdachte bestuurde voertuig;
zulks terwijl in zijn, verdachtes, bloed cannabinoïden zijn aangetroffen;
(art. 5 Wegenverkeerswet)