ECLI:NL:RBROT:2017:6177

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2017
Publicatiedatum
11 augustus 2017
Zaaknummer
10/661110-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere mishandelingen en bedreigingen met ontoerekeningsvatbaarheid en plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 augustus 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere mishandelingen en bedreigingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 april 2017 in Rotterdam twee verpleegsters en een politieambtenaar heeft mishandeld, en op 20 februari 2017 een medewerker van een opvang heeft bedreigd. De verdachte werd ten tijde van de feiten als ontoerekeningsvatbaar beschouwd, wat werd bevestigd door een psychiater die een rapport over hem had opgesteld. De rechtbank heeft de verdachte voor de feiten 1, 2 en 3 ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij volledig ontoerekeningsvatbaar werd geacht. Voor feit 4, dat langer geleden was begaan, werd de verdachte wel strafbaar geacht. De rechtbank heeft besloten om de verdachte voor een termijn van één jaar te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis, gezien de ernst van zijn psychische aandoeningen en het risico op recidive. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hebben geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/661110-17
Datum uitspraak: 10 augustus 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
volgens de beschikbare gegevens ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres Pompstationsweg 32, 2597 JW ’s-Gravenhage (het adres van de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen),
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught (in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum),
raadsman mr. G.A. Dorsman, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 juli 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Westerhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • ontslag van alle rechtsvervolging van de verdachte omdat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van 1 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feiten 1, 2 en 3
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdachte ontkent deze feiten te hebben gepleegd. Voor deze feiten is echter voldoende wettig bewijs aanwezig en de rechtbank acht dit bewijs ook overtuigend.
Op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde mishandeling van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , verpleegsters in de kliniek van Bouman GGZ te Rotterdam waar de verdachte verbleef, en de onder 2 ten laste gelegde mishandeling van de politieambtenaar [naam slachtoffer 3] . Bewezen is ook dat [naam slachtoffer 3] op het moment van de mishandeling bezig was met de rechtmatige uitoefening van zijn werk.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte aangever [naam slachtoffer 4] , een medewerker van de opvang De Hille, met de dood heeft bedreigd. Bewezen is dat de verdachte met zijn hand een schietbeweging heeft gemaakt en daarbij tegen [naam slachtoffer 4] heeft gezegd dat hij hem dood ging schieten. De verdachte was op dat moment heel agressief, zowel verbaal als fysiek. Hij trapte meerdere malen tegen de toegangsdeur van het loket en sloeg ook meerdere malen tegen de ruit, waar de aangever achter zat. Mede gelet op die omstandigheden heeft bij de aangever de redelijke vrees kunnen ontstaan dat de verdachte de door hem geuite bedreiging tegen het leven zou uitvoeren. Deze bedreiging is objectief bezien uitvoerbaar en uit de verklaringen van de aangever en getuige [naam getuige 1] volgt dat zij rekening hielden met de omstandigheid dat de verdachte het loket zou binnen komen. Zij hebben verklaard dat zij met elkaar bespraken wat in dat geval hun vluchtroute zou zijn.
De onder 3 ten laste gelegde woorden ‘daarna ga ik je vader en moeder doodschieten’ zijn - zo deze al kunnen worden bewezen - niet aan te merken als bedreiging van de aangever. Daarvan wordt de verdachte partieel vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 4
4.2.1.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van feit 4 is vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat voor dit feit onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is. De aangever heeft verklaard dat er in de opvang, waar de ten laste gelegde bedreiging zou hebben plaatsgevonden, wel meer wordt geschreeuwd en de verdachte ontkent het feit.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank acht ook het onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De ontkennende verklaring van de verdachte is in het licht van de inhoud van de bewijsmiddelen niet geloofwaardig. Aangever [naam slachtoffer 5] , een medewerker van de nachtopvang ‘De Meerpaal’, heeft verklaard dat de verdachte hem in de opvang heeft bedreigd met de woorden: “Ik ga je een kopstoot geven. Ik ga je pakken. Ik ga je vermoorden.” Dit wordt ondersteund door de verklaringen van getuige [naam getuige 2] . Ook is de verdachte kort daarna door de politie voor de opvang aangetroffen.
De verdachte werd door de aangever aangesproken op zijn gedrag in de opvang en ging toen door het lint. Op dat moment uitte hij voornoemde bedreigingen. Daarna probeerde hij de aangever daadwerkelijk een kopstoot te geven. Gelet op de aard van deze bedreigingen en genoemde omstandigheden heeft bij de aangever de redelijke vrees kunnen ontstaan dat de verdachte de door hem geuite bedreigingen zou uitvoeren. De aangever heeft ook verklaard dat bij hem de overtuiging bestond dat de verdachte zijn bedreigingen werkelijk zou uitvoeren.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op of omstreeks 17 april 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [naam slachtoffer 1] (met kracht) (meermalen) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd te slaan en/of te stompen en/of
- die [naam slachtoffer 2] (met kracht) op/tegen de heup(en) te schoppen en/of te trappen;
2.
hij op of omstreeks 17 april 2017 te Rotterdam een politieambtenaar, [naam slachtoffer 3] (hoofdagent van de politie Eenheid Rotterdam), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd van die [naam slachtoffer 3] te slaan en/of te stompen;
3.
hij op of omstreeks 20 februari 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een schietbeweging gemaakt met zijn hand en/of daarbij die [naam slachtoffer 4] dreigend de woorden toegevoegd: ‘ik ga je doodschieten’ en/of 'daarna ga ik
je vader en je moeder doodschieten', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 8 maart 2015 te Rotterdam [naam slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer 5] dreigend de woorden toegevoegd:
-“Ik ga je een kopstoot geven;
- Ik ga je pakken;
- Ik ga je vermoorden”,
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
mishandeling, meermalen gepleegd;
2.
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
3.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
4.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte, gelet op hetgeen de psychiater heeft geconcludeerd, ten aanzien van alle bewezen verklaarde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard en hij om die reden moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2.
Beoordeling
Psychiater [naam psychiater 1] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
20 juni 2017. Uit dit rapport komt naar voren dat het is opgemaakt naar aanleiding van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Ook komt daaruit naar voren dat de psychiater in totaal drie gesprekken met de verdachte heeft gehouden (op 23 maart 2017, 20 april 2017 en 24 mei 2017) en daarnaast kennis heeft genomen van informatie van derden, waaronder eerder over de verdachte opgemaakte rapporten en behandelinformatie.
Het rapport van de psychiater houdt - voor zover relevant voor de strafbaarheid - het volgende in:
De verdachte lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type. Hij heeft hierbij last van waangedachten. Mogelijk heeft hij ook last van hallucinaties, maar die werden tijdens het onderzoek niet geobserveerd. Zijn gedrag was seksueel ontremd en agressief, wat deels door het schizofrene proces kan worden verklaard. Deze stoornis is dermate ernstig dat hij op geen enkel maatschappelijk gebied meer functioneel is en zelfs dermate disfunctioneel is dat hij hierdoor overlast en schade aan derden bezorgd. Zijn symptomen zijn de afgelopen maanden aanwezig en werden ook al eerder door GGZ-instellingen beschreven. Zijn stemming wisselt snel en oninvoelbaar, wat beter past bij een psychotische decompensatie dan bij een stemmingsstoornis in engere zin. De verdachte maakt ten tijde van dit onderzoek een van zijn multipele psychotische periodes door, die nog in een acuut stadium is. De ernst van zijn stoornis kan deels verklaard worden door zijn druggebruik. Zijn psychotische klachten hielden echter veel langer aan dan zijn blootstelling aan drugs, waardoor de diagnose van schizofrenie van het paranoïde type, die in ernst toeneemt door druggebruik, waarschijnlijker is dan een psychose die enkel door het gebruik van drugs wordt uitgelokt.
De verdachte is verslaafd aan alcohol, cannabis en cocaïnegebruik. Gezien zijn drang om uit een gereguleerde omgeving te ontsnappen om dergelijke middelen te komen en de ernstige gedragsregulatie die het gebruik van dergelijke middelen tot gevolg hebben, wordt een stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne gediagnosticeerd, die ernstig is, maar thans in remissie is in een gereguleerde omgeving (in het PPC). De verslavingsproblematiek van de verdachte is reeds in zijn tienerjaren ontstaan. Deze problematiek in combinatie met een schizofreen proces dat ook al enkele jaren aan de gang is, heeft mogelijk geleid tot hersenschade. De verdachte heeft moeite met zijn impulsbeheersing, zijn agressieregulatie, zijn sociaal decorum en het beheersen van zijn seksuele drift. De aanwezigheid van frontale hersenschade, wordt op basis van zijn klinische presentatie dan ook niet uitgesloten, maar kan door de ernst van zijn psychose op dit moment niet verder onderzocht worden.
De verdachte stopte in maart 2017 met het innemen van zijn antipsychoticum Zyprexa uit vrees er suikerziekte van te krijgen. Dit antipsychoticum is eerder effectief bij hem gebleken. Zijn behandelaar onderhandelde uit dat hij in plaats daarvan eenmaal per week Semap oraal zou innemen. Dit middel werkt echter minder krachtig in op een psychose dan Zyprexa. De verdachte werd geleidelijk aan verwarder en agressiever. Zijn behandelaar heeft de dosering kort voor het ten laste gelegde nog verdubbeld, maar dit was te laat om ten tijde van het ten laste gelegde
(rechtbank: de feiten 1 en 2)effectief te zijn.
De verdachte was maar beperkt onderzoekbaar door de ernst van zijn psychose. Daardoor zijn er te weinig gegevens beschikbaar om een reconstructie van zijn geestestoestand te maken ten tijde van het sub 1 ten laste gelegde
(de rechtbank: feit 3). Omdat hij dit feit ontkent wordt er ook geen verband gelegd tussen de diagnose en het delict.
Ten tijde van het sub 2 ten laste gelegde
(de rechtbank: feiten 1 en 2), was onderzochte psychotisch en was hij onder invloed van middelen (alcohol en cocaïne). Dit heeft zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. De verdachte werd drie dagen na het sub 2 ten laste gelegde gesproken in het kader van dit onderzoek, maar hij was maar zeer beperkt onderzoekbaar. Hij gaf aan dat zijn verslavingsproblematiek de overhand had genomen in de aanloop tot dit feit en hij wederom uit de inrichting ontsnapt was om middelen te gaan gebruiken. Hij zou vervolgens op een vervelende manier bejegend zijn door werkneemsters van GGZ Bouman. In het voorgeleidingsconsult NIFP door [naam] , werd beschreven dat de verdachte parallel met zijn opname, soms toch cocaïne en alcohol gebruikte tijdens zijn ontvluchtingen. Als cocaïne in een piek gebruikt wordt, kan dat leiden tot irritatie, achterdocht en agressie.
Samenvattend, gezien de ernst van zijn psychose, waarbij hij door verschillende GGZ-instellingen als niet behandelbaar wordt beschouwd en gezien de schade die, indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, zowel personeel als een politieambtenaar hebben ondervonden bij het uitvoeren van een behandelinterventie en gezien de onmogelijkheid waarmee het PPC Den Haag werd geconfronteerd om onderzochte na een periode van isolatie weer naar de afdeling te resocialiseren, waardoor hij naar het PPC Vught overgeplaatst moest worden, wordt geadviseerd om de verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet aan te rekenen.
Psycholoog [naam psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
22 juni 2017. In dit rapport is onder meer vermeld dat de verdachte driemaal door de psycholoog is bezocht, maar dat hij steeds weigerde mee te werken aan het onderzoek. In het rapport is daarover - kort weergegeven - het volgende opgenomen:
De verdachte heeft medewerking aan dit onderzoek geweigerd. Uit zijn relaas kon worden opgemaakt dat hij geen zin had om vragenlijsten in te vullen en geld wilde voor deelname aan het onderzoek. Het sterke vermoeden bestaat dat zijn weigering deels voortkomt uit een ziekelijke achterdocht (paranoïde ideeën). De verdachte heeft over de jaren consistent geweigerd mee te werken aan diagnostisch onderzoek.
In het rapport is vermeld dat, gelet op de weigering van de verdachte om mee te werken, geen definitieve diagnostische conclusies konden worden geformuleerd en ook geen uitspraak kon worden gedaan over een eventueel verband tussen diagnose en delict. Gelet daarop heeft de psycholoog zich niet uitgelaten over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De psycholoog acht daarvoor nader onderzoek noodzakelijk en heeft daarom opname in het Pieter Baan Centrum (PBC) geadviseerd.
Nu de verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan het psychologisch onderzoek, beantwoordt de rechtbank de vraag naar de toerekeningsvatbaarheid uitsluitend op basis van het rapport van de psychiater en hetgeen overigens op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank acht het rapport van de psychiater ook voldoende om deze vraag te kunnen beantwoorden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de psychiater de verdachte meerdere keren en redelijk lang heeft gesproken (in tegenstelling tot de psycholoog, die hem niet of nauwelijks heeft kunnen spreken) en daarnaast veel informatie van derden in zijn beoordeling heeft betrokken.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de psychiater gedragen worden door haar bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van het begaan van de feiten 1 en 2 op basis van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling (hierna: IBS) was opgenomen in de kliniek van Bouman GGZ. In de door de officier van justitie ter terechtzitting overgelegde beschikking van 6 april 2017, waarbij deze machtiging is gegeven, is overwogen dat een ernstig vermoeden bestaat dat de verdachte lijdt aan een stoornis van de geestvermogens, te weten schizofrenie en dat hij ook bekend is met druggebruik. Voorts is onder meer vermeld dat hij psychotisch en daardoor verward en geagiteerd is en naar mensen op straat hinderlijk en seksueel ontremd gedrag vertoont. Dit ondersteunt hetgeen de psychiater heeft geconcludeerd.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater, gelet op het voorgaande, over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten 1 en 2 een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij volledig ontoerekeningsvatbaar wordt geacht.
De psychiater heeft - zoals hiervoor vermeld - geen uitspraken gedaan over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten tijde van het begaan van feit 3 (op 20 februari 2017). Uit de conclusies van de psychiater en de onderliggende bevindingen volgt wel dat de verdachte al langere tijd lijdt aan de genoemde stoornissen. In het rapport is ook vermeld dat de verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van het begaan van feit 3 een jointje had gerookt en bier had gedronken. Ook is tijdens het verhoor bij de politie op 22 februari 2017 geobserveerd dat de verdachte verward was. De verbalisanten hebben in het proces-verbaal gerelateerd dat hij fluisterde en vervolgens plotseling hard begon te schreeuwen. Ook keek hij angstig om zich heen en begon vervolgens luid te lachen. Hij zei onder andere dat hij soldaat is geweest en dat hij een bom is. Hij zou in die periode nog wel zijn antipsychoticum Zyprexa hebben gebruikt. Uit de in het rapport genoemde behandelinformatie van 3 maart 2017, opgesteld door [naam psychiater 2] , psychiater bij de afdeling Lariks van Bouman GGZ, blijkt dat de verdachte in februari 2017 tweemaal op grond van een machtiging tot IBS opgenomen is geweest in de Bouman kliniek in verband met psychotische symptomen. Bij de eerste opname werd een psychose, gerelateerd aan druggebruik, gediagnosticeerd. Omdat er geen gevaarscriteria meer waren, werd hij met ontslag gestuurd. Op 22 februari 2017 werd hij opnieuw met een IBS opgenomen. Er werd een maniform beeld gediagnosticeerd ten gevolge van middelengebruik of door een psychotische decompensatie. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat kan worden geconcludeerd dat ook ten tijde van het begaan van feit 3 bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in verband waarmee dit feit niet aan hem kan worden toegerekend.
Feit 4 betreft een feit dat langer geleden is begaan (op 8 maart 2015). Dat feit is in het geheel niet betrokken in het rapport van de psychiater. De psychiater heeft dan ook geen uitspraken gedaan over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten tijde van het begaan van dat feit. De rechtbank is gelet hierop – en nu evenmin in het proces-verbaal van verhoor naar aanleiding van dit feit blijkt van verwardheid van de verdachte – dan ook van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat ook ten tijde van het begaan van dit feit bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in verband waarmee dit feit niet aan hem zou kunnen worden toegerekend.
6.3.
Conclusie
De feiten 1, 2 en 3 kunnen niet aan de verdachte worden toegerekend. De verdachte is voor deze feiten niet strafbaar. Hij zal dan ook voor deze feiten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit ten aanzien van feit 4, voor welk feit de verdachte dus strafbaar is.

7.Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft op 17 april 2017 tijdens zijn verblijf in de kliniek van Bouman GGZ drie mensen mishandeld. De verdachte ging behoorlijk tekeer in de kamer waarin hij verbleef. Hij was verbaal en fysiek nogal agressief. Daarom was uiteindelijk besloten hem naar de separeercel te brengen. De verdachte verzette zich daartegen en heeft toen twee medewerkers van de kliniek mishandeld. Later, in de separeercel, toen de politie bijstand verleende om het personeel in de gelegenheid te stellen de verdachte medicatie toe te dienen, heeft de verdachte ook één van de politieambtenaren mishandeld. De verdachte heeft de slachtoffers daarmee pijn en letsel toegebracht en ernstige inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Ook heeft hij hen daarmee belemmerd in hun werkzaamheden.
Daarnaast heeft de verdachte (op 20 februari 2017) een medewerker van een opvanginstelling met de dood bedreigd. Hierdoor heeft hij die medewerkers bang gemaakt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 juni 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Hij is onder meer op 26 augustus 2015 door de meervoudige kamer van deze rechtbank veroordeeld ter zake een viertal feiten, waaronder bedreiging en mishandeling van een politieambtenaar/politieambtenaren. Aan hem is toen op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opgelegd.
7.3.2.
Rapportages
GGZ Palier, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 juni 2017. Het betreft een heel beknopt rapport, omdat de verdachte aanvankelijk vanwege zijn gedrag niet aanspreekbaar was en later niet met de reclassering in gesprek wilde gaan. In dit rapport is onder meer vermeld dat de verdachte meerdere malen opgenomen is geweest in diverse GGZ-instellingen met diverse kaders, zoals inbewaringstellingen en rechterlijke machtigingen en ook met een artikel 37 Sr-maatregel opgenomen is geweest in de Forensisch Psychiatrische Kliniek Transfore in Balkbrug. De reclassering schaart zich achter het advies van de psycholoog om de verdachte voor nader onderzoek op te nemen in het PBC.
Het rapport van de psychiater houdt - naast hetgeen hiervoor is weergegeven - het volgende in.
Gelet op de ontkenning van het sub 1 ten laste gelegde
(de rechtbank: feit 3), kon voor dit feit geen risicoanalyse worden opgesteld.
Het sub 2 ten laste gelegde
(de rechtbank: feiten 1 en 2), indien bewezen, vond plaats in een periode waarin hij niet ingesteld was op een antipsychoticum dat effectief voor hem was. De verdachte zou echter periodes van remissie van zijn psychotische symptomen doormaken volgens zijn vaste begeleider van Mozaïk. In dergelijke periodes zou de presentatie van zijn persoonlijkheid binnen acceptabele sociale normen zijn. Het recidiverisico is dan ook verbonden met de ernst van zijn psychotische klachten op een bepaald moment, de adequaatheid van zijn medicatiebeleid en de mate waarin hij middelen gebruikt. Zijn recidiverisico zal in de loop der tijd dan ook erg fluctueren van laag tot hoog. Gezien de ernst van zijn psychose, is de verdachte ten tijde van het onderzoek dermate maatschappelijk ontwricht, dat hij op geen enkel leefgebied nog zelfstandig kan functioneren.
De verdachte heeft nood aan verdere klinische behandeling in een setting met een hoge personele bezetting en zo mogelijk ook met een bijzonder interventieteam dat uit bewaarders kan bestaan waar hij mogelijk vertrouwd mee is, zodat hij het inzetten van overmacht als minder bedreigend zou kunnen ervaren. Hij heeft ook nood aan een setting met een stevigere fysieke afgrenzing dan een gesloten afdeling van een GGZ-afdeling, gezien hij reeds verschillende vluchtpogingen heeft ondernomen, die tot verdere ontwrichting van zijn geestestoestand hebben geleid.
Hij dient opnieuw ingesteld te worden op een krachtiger antipsychoticum. Indien hij op termijn voldoende gestabiliseerd is, mogelijk op depot medicatie, zouden zijn residuele cognitieve functies getest kunnen worden om een gepaste begeleide woonvorm voor hem te vinden.
Geadviseerd wordt daarom om, indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, de verdachte op grond van artikel 37 Sr gedurende een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis, te weten een forensische kliniek, te plaatsen.
Mederapporteur (de psycholoog) beschouwde de verdachte als beperkt onderzoekbaar. Hij achtte een verder onderzoek in het PBC aangewezen. Hij was van mening dat een art. 37-maatregel reeds geprobeerd was en ineffectief gebleken was. De psychiater deelt deze mening niet, omdat er uit referenten informatie blijkt dat de verdachte mits instelling op een krachtig antipsychoticum beter kan functioneren en binnen gangbare sociale normen.
De psycholoog heeft in zijn rapport over de verdachte met betrekking tot de uitgevoerde risicoanalyse en het recidiverisico - onder meer - het volgende opgenomen:
Mede door de beperkte informatie kon alleen professionele hulpverlening (hoewel niet
altijd en dit lijkt slechts beperkt effectief) als beschermende factor worden aangewezen.
In klinische zin worden de volgende factoren van belang in die zin dat zij het risico op recidive van gewelddadig gedrag in de toekomst verhogen:
De leefomstandigheden van de verdachte zijn zeer instabiel. Hij heeft geen vaste huisvesting, werk of dagbesteding. Hij lijkt zeer verslavingsgevoelig en gebruikte veel harddrugs (zoals het roken van cocaïne). Het is onduidelijk of nog steeds sprake is van harddrugsgebruik of dat het nu beperkt blijft tot cannabis en alcohol. Gebruik van middelen lijkt tot een verergering van agressief gedrag te lelden en mogelijk ook (bij deze psychose-gevoelige man) tot een volledige psychose. Hij is beperkt medicatietrouw en de behandelingen tot nu toe lijken weinig te beklijven. Naast het agressieve gedrag dat hij laat zien tijdens zijn psychoses lijkt hij ook een criminele levensstijl te hebben om in zijn drugs- en levensbehoeften te voorzien. Hij schuwt het niet om ook in die situaties, wanneer hij niet psychotisch lijkt, geweld te gebruiken.
Genoemde klinische en semigestructureerde oordelen samenvattend wordt
het risico op recidive van gewelddadig gedrag in de nabije toekomst als hoog ingeschat.
Bij ongewijzigd beleid en omstandigheden zal de verdachte alleen hulpverlening accepteren wanneer dit hem uit komt, als dit in praktische zin iets voor hem oplevert. De verdachte lijkt geen enkel ziektebesef of -inzicht te bezitten. Hij lijkt niet in staat zich te houden aan de regels van een kliniek en zal binnen de kortste keren weer in strijd komen met de begeleiding. Wanneer hij op straat beland is er een kans dat hij op een gegeven moment zijn medicatie niet meer zal innemen, cannabis en alcohol gebruikt en in een psychose raakt.
7.3.3.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft op de terechtzitting opgemerkt dat zij navraag heeft gedaan bij ‘BOPZ-tak’ van het openbaar ministerie en dat aan haar is meegedeeld dat hetgeen de psychiater adviseert uitvoerbaar is in het kader van een artikel 37 Sr-maatregel. Voorts heeft zij navraag gedaan bij het PPC in Vught, waar de verdachte thans verblijft. Aan haar is daarbij meegedeeld dat de verdachte in een groep zit en dat het redelijk goed met hem gaat. Hij heeft veel begeleiding en sturing nodig. Hij vertoont wel seksueel ontremd gedrag, maar hij is stuurbaar en te handhaven. De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij daarom geen aanleiding ziet voor plaatsing in het PBC. Zij vordert oplegging van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van 1 jaar.
De verdediging heeft primair verzocht een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Subsidiair is verzocht om oplegging van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. Gesteld is dat hij een setting nodig heeft, zoals door de psychiater is geadviseerd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdachte is zonder een adequate behandeling van de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens een gevaar voor zichzelf en voor anderen. Het risico dat hij opnieuw geweld zal gebruiken is dan hoog. Behandeling in een GGZ-instelling is daarvoor onvoldoende gebleken. De rechtbank overweegt dat terugdringen van het recidiverisico uitsluitend mogelijk is door behandeling van de ziekelijke stoornis van de verdachte in setting met een stevigere fysieke afgrenzing en een hoge personele bezetting, zoals door de psychiater is geadviseerd. Ook is het noodzakelijk dat hij goed wordt ingesteld op een krachtiger antipsychoticum. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte voor een termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis dient te worden geplaatst.
In deze omstandigheid ziet de rechtbank aanleiding om ten aanzien van het bewezen verklaarde feit onder 4 toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a Sr.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] geheel toewijsbaar zijn, inclusief de wettelijke rente. Zij heeft ook om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
8.3.
Beoordeling
8.3.1.
Vordering benadeelde partij [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 600,= aan immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank acht het gevorderde bedrag redelijk, zodat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 17 april 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 600,=, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.3.2.
Vordering benadeelde partij [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 250,= aan immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank acht het gevorderde bedrag redelijk, zodat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 17 april 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van € 250,=, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9a, 36f, 37, 57, 285, 300 en 304.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde onder 1, 2 en 3 niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
gelast dat de verdachte in
een psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst voor een termijn van
1 (één) jaar;
verklaart de verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde onder 4;
bepaalt dat aan verdachte ten aanzien van feit 4 geen straf of maatregel wordt opgelegd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen een bedrag van
€ 600,= (zegge: zeshonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 600,=(hoofdsom,
zegge: zeshonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 april 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 600,= vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
12 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 250,= (zegge: tweehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 17 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 250,=(hoofdsom,
zegge: tweehonderdvijftig euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 april 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 250,= vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
5 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders , voorzitter,
en mrs. K.T. van Barneveld en G.P. van de Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 17 april 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [naam slachtoffer 1] (met kracht) (meermalen) in/op/tegen het gezicht en/of het
hoofd te slaan en/of te stompen en/of
- die [naam slachtoffer 2] (met kracht) op/tegen de heup(en) te schoppen en/of te
trappen;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 17 april 2017 te Rotterdam een politieambtenaar,
[naam slachtoffer 3] (hoofdagent van de politie Eenheid Rotterdam), gedurende en/of
terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door
(met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd van die [naam slachtoffer 3] te slaan
en/of te stompen
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
3.
(10/036336-17)
hij op of omstreeks 20 februari 2017 te Rotterdam
[naam slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
een schietbeweging gemaakt met zijn hand en/of daarbij die [naam slachtoffer 4]
dreigend de woorden toegevoegd: 'ik ga je doodschieten' en/of 'daarna ga ik
je vader en je moeder doodschieten', althans woorden van gelijke dreigende
aard en/of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
(10/045675-15)
hij, op of omstreeks 8 maart 2015 te Rotterdam
[naam slachtoffer 5] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer 5] dreigend de
woorden toegevoegd :
-"Ik ga je een kopstoot geven;
- Ik ga je pakken;
- Ik ga je vermoorden",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht