6.2.Beoordeling
Psychiater [naam psychiater 1] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
20 juni 2017. Uit dit rapport komt naar voren dat het is opgemaakt naar aanleiding van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Ook komt daaruit naar voren dat de psychiater in totaal drie gesprekken met de verdachte heeft gehouden (op 23 maart 2017, 20 april 2017 en 24 mei 2017) en daarnaast kennis heeft genomen van informatie van derden, waaronder eerder over de verdachte opgemaakte rapporten en behandelinformatie.
Het rapport van de psychiater houdt - voor zover relevant voor de strafbaarheid - het volgende in:
De verdachte lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type. Hij heeft hierbij last van waangedachten. Mogelijk heeft hij ook last van hallucinaties, maar die werden tijdens het onderzoek niet geobserveerd. Zijn gedrag was seksueel ontremd en agressief, wat deels door het schizofrene proces kan worden verklaard. Deze stoornis is dermate ernstig dat hij op geen enkel maatschappelijk gebied meer functioneel is en zelfs dermate disfunctioneel is dat hij hierdoor overlast en schade aan derden bezorgd. Zijn symptomen zijn de afgelopen maanden aanwezig en werden ook al eerder door GGZ-instellingen beschreven. Zijn stemming wisselt snel en oninvoelbaar, wat beter past bij een psychotische decompensatie dan bij een stemmingsstoornis in engere zin. De verdachte maakt ten tijde van dit onderzoek een van zijn multipele psychotische periodes door, die nog in een acuut stadium is. De ernst van zijn stoornis kan deels verklaard worden door zijn druggebruik. Zijn psychotische klachten hielden echter veel langer aan dan zijn blootstelling aan drugs, waardoor de diagnose van schizofrenie van het paranoïde type, die in ernst toeneemt door druggebruik, waarschijnlijker is dan een psychose die enkel door het gebruik van drugs wordt uitgelokt.
De verdachte is verslaafd aan alcohol, cannabis en cocaïnegebruik. Gezien zijn drang om uit een gereguleerde omgeving te ontsnappen om dergelijke middelen te komen en de ernstige gedragsregulatie die het gebruik van dergelijke middelen tot gevolg hebben, wordt een stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne gediagnosticeerd, die ernstig is, maar thans in remissie is in een gereguleerde omgeving (in het PPC). De verslavingsproblematiek van de verdachte is reeds in zijn tienerjaren ontstaan. Deze problematiek in combinatie met een schizofreen proces dat ook al enkele jaren aan de gang is, heeft mogelijk geleid tot hersenschade. De verdachte heeft moeite met zijn impulsbeheersing, zijn agressieregulatie, zijn sociaal decorum en het beheersen van zijn seksuele drift. De aanwezigheid van frontale hersenschade, wordt op basis van zijn klinische presentatie dan ook niet uitgesloten, maar kan door de ernst van zijn psychose op dit moment niet verder onderzocht worden.
De verdachte stopte in maart 2017 met het innemen van zijn antipsychoticum Zyprexa uit vrees er suikerziekte van te krijgen. Dit antipsychoticum is eerder effectief bij hem gebleken. Zijn behandelaar onderhandelde uit dat hij in plaats daarvan eenmaal per week Semap oraal zou innemen. Dit middel werkt echter minder krachtig in op een psychose dan Zyprexa. De verdachte werd geleidelijk aan verwarder en agressiever. Zijn behandelaar heeft de dosering kort voor het ten laste gelegde nog verdubbeld, maar dit was te laat om ten tijde van het ten laste gelegde
(rechtbank: de feiten 1 en 2)effectief te zijn.
De verdachte was maar beperkt onderzoekbaar door de ernst van zijn psychose. Daardoor zijn er te weinig gegevens beschikbaar om een reconstructie van zijn geestestoestand te maken ten tijde van het sub 1 ten laste gelegde
(de rechtbank: feit 3). Omdat hij dit feit ontkent wordt er ook geen verband gelegd tussen de diagnose en het delict.
Ten tijde van het sub 2 ten laste gelegde
(de rechtbank: feiten 1 en 2), was onderzochte psychotisch en was hij onder invloed van middelen (alcohol en cocaïne). Dit heeft zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. De verdachte werd drie dagen na het sub 2 ten laste gelegde gesproken in het kader van dit onderzoek, maar hij was maar zeer beperkt onderzoekbaar. Hij gaf aan dat zijn verslavingsproblematiek de overhand had genomen in de aanloop tot dit feit en hij wederom uit de inrichting ontsnapt was om middelen te gaan gebruiken. Hij zou vervolgens op een vervelende manier bejegend zijn door werkneemsters van GGZ Bouman. In het voorgeleidingsconsult NIFP door [naam] , werd beschreven dat de verdachte parallel met zijn opname, soms toch cocaïne en alcohol gebruikte tijdens zijn ontvluchtingen. Als cocaïne in een piek gebruikt wordt, kan dat leiden tot irritatie, achterdocht en agressie.
Samenvattend, gezien de ernst van zijn psychose, waarbij hij door verschillende GGZ-instellingen als niet behandelbaar wordt beschouwd en gezien de schade die, indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, zowel personeel als een politieambtenaar hebben ondervonden bij het uitvoeren van een behandelinterventie en gezien de onmogelijkheid waarmee het PPC Den Haag werd geconfronteerd om onderzochte na een periode van isolatie weer naar de afdeling te resocialiseren, waardoor hij naar het PPC Vught overgeplaatst moest worden, wordt geadviseerd om de verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet aan te rekenen.
Psycholoog [naam psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
22 juni 2017. In dit rapport is onder meer vermeld dat de verdachte driemaal door de psycholoog is bezocht, maar dat hij steeds weigerde mee te werken aan het onderzoek. In het rapport is daarover - kort weergegeven - het volgende opgenomen:
De verdachte heeft medewerking aan dit onderzoek geweigerd. Uit zijn relaas kon worden opgemaakt dat hij geen zin had om vragenlijsten in te vullen en geld wilde voor deelname aan het onderzoek. Het sterke vermoeden bestaat dat zijn weigering deels voortkomt uit een ziekelijke achterdocht (paranoïde ideeën). De verdachte heeft over de jaren consistent geweigerd mee te werken aan diagnostisch onderzoek.
In het rapport is vermeld dat, gelet op de weigering van de verdachte om mee te werken, geen definitieve diagnostische conclusies konden worden geformuleerd en ook geen uitspraak kon worden gedaan over een eventueel verband tussen diagnose en delict. Gelet daarop heeft de psycholoog zich niet uitgelaten over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De psycholoog acht daarvoor nader onderzoek noodzakelijk en heeft daarom opname in het Pieter Baan Centrum (PBC) geadviseerd.
Nu de verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan het psychologisch onderzoek, beantwoordt de rechtbank de vraag naar de toerekeningsvatbaarheid uitsluitend op basis van het rapport van de psychiater en hetgeen overigens op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank acht het rapport van de psychiater ook voldoende om deze vraag te kunnen beantwoorden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de psychiater de verdachte meerdere keren en redelijk lang heeft gesproken (in tegenstelling tot de psycholoog, die hem niet of nauwelijks heeft kunnen spreken) en daarnaast veel informatie van derden in zijn beoordeling heeft betrokken.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de psychiater gedragen worden door haar bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van het begaan van de feiten 1 en 2 op basis van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling (hierna: IBS) was opgenomen in de kliniek van Bouman GGZ. In de door de officier van justitie ter terechtzitting overgelegde beschikking van 6 april 2017, waarbij deze machtiging is gegeven, is overwogen dat een ernstig vermoeden bestaat dat de verdachte lijdt aan een stoornis van de geestvermogens, te weten schizofrenie en dat hij ook bekend is met druggebruik. Voorts is onder meer vermeld dat hij psychotisch en daardoor verward en geagiteerd is en naar mensen op straat hinderlijk en seksueel ontremd gedrag vertoont. Dit ondersteunt hetgeen de psychiater heeft geconcludeerd.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater, gelet op het voorgaande, over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten 1 en 2 een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij volledig ontoerekeningsvatbaar wordt geacht.
De psychiater heeft - zoals hiervoor vermeld - geen uitspraken gedaan over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten tijde van het begaan van feit 3 (op 20 februari 2017). Uit de conclusies van de psychiater en de onderliggende bevindingen volgt wel dat de verdachte al langere tijd lijdt aan de genoemde stoornissen. In het rapport is ook vermeld dat de verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van het begaan van feit 3 een jointje had gerookt en bier had gedronken. Ook is tijdens het verhoor bij de politie op 22 februari 2017 geobserveerd dat de verdachte verward was. De verbalisanten hebben in het proces-verbaal gerelateerd dat hij fluisterde en vervolgens plotseling hard begon te schreeuwen. Ook keek hij angstig om zich heen en begon vervolgens luid te lachen. Hij zei onder andere dat hij soldaat is geweest en dat hij een bom is. Hij zou in die periode nog wel zijn antipsychoticum Zyprexa hebben gebruikt. Uit de in het rapport genoemde behandelinformatie van 3 maart 2017, opgesteld door [naam psychiater 2] , psychiater bij de afdeling Lariks van Bouman GGZ, blijkt dat de verdachte in februari 2017 tweemaal op grond van een machtiging tot IBS opgenomen is geweest in de Bouman kliniek in verband met psychotische symptomen. Bij de eerste opname werd een psychose, gerelateerd aan druggebruik, gediagnosticeerd. Omdat er geen gevaarscriteria meer waren, werd hij met ontslag gestuurd. Op 22 februari 2017 werd hij opnieuw met een IBS opgenomen. Er werd een maniform beeld gediagnosticeerd ten gevolge van middelengebruik of door een psychotische decompensatie. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat kan worden geconcludeerd dat ook ten tijde van het begaan van feit 3 bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in verband waarmee dit feit niet aan hem kan worden toegerekend.
Feit 4 betreft een feit dat langer geleden is begaan (op 8 maart 2015). Dat feit is in het geheel niet betrokken in het rapport van de psychiater. De psychiater heeft dan ook geen uitspraken gedaan over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten tijde van het begaan van dat feit. De rechtbank is gelet hierop – en nu evenmin in het proces-verbaal van verhoor naar aanleiding van dit feit blijkt van verwardheid van de verdachte – dan ook van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat ook ten tijde van het begaan van dit feit bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in verband waarmee dit feit niet aan hem zou kunnen worden toegerekend.