ECLI:NL:RBROT:2017:6156

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
10/700147-17 / vordering TUL VV: 10/691062-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor het aanwezig hebben van verdovende middelen en wapens

Op 8 augustus 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 18 maart 2017 in Rotterdam werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en heroïne, alsook van het voorhanden hebben van een stroomstootwapen en twee bussen pepperspray. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, die bewezen werden verklaard zonder nadere motivering, aangezien de verdachte zelf had bekend. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral gezien de volksgezondheidsrisico's van de verdovende middelen en de gevaren van de wapens. De verdachte had een pre-ISD label en was eerder met justitie in aanraking gekomen, wat het recidiverisico verhoogde. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. Tevens werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van begeleiding en toezicht door de reclassering om herhaling van strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/700147-17
Parketnummer vordering TUL VV: 10/691062-16
Datum uitspraak: 8 augustus 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. J.K.T. Schoffelen, advocaat te Roermond.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 juli 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 t/m 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering en zich zal houden aan de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geformuleerd in haar advies van 13 juli 2017;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/691062-16.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd, inhoudende dat de aangetroffen verdovende middelen van hem zijn, onder ongeoorloofde druk tot stand is gekomen. Verdachte heeft die verklaring pas afgelegd nadat zijn broer op hem had ingepraat. Van zijn broer heeft hij moeten zeggen dat de verdovende middelen van hem waren zodat hun moeder, die ook was aangehouden, vrij kon komen. Deze verklaring is dus niet in vrijheid afgelegd en bovendien is die verklaring onwaar. Daar komt nog bij dat de moeder van de verdachte heeft verklaard dat verdachte geen sleutel had van de kelderbox waar de verdovende middelen zijn aangetroffen, zodat hij daarover niet de beschikkingsmacht heeft gehad.
4.2.2.
Beoordeling
Uit het proces-verbaal van verhoor van verdachte blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het verhoor overleg heeft gevoerd met zijn raadsman en tijdens het verhoor werd bijgestaan door zijn raadsman. Op de vraag van de verdachte of zijn familie naar huis mocht als hij wat zou vertellen, is door de verbalisant geantwoord dat hij dat niet kan zeggen omdat het zo niet werkt. De verdachte heeft ervoor gekozen om toch te verklaren dat alle aangetroffen spullen van hem zijn. Bovendien heeft hij zijn verklaring ondertekend. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring van de verdachte. Er zijn geen aanwijzingen dat de verklaring onder ongeoorloofde druk tot stand is gekomen, noch zijn er aanwijzingen in het dossier gevonden dat de verdovende middelen door iemand anders in de kelderbox werden bewaard. De verdachte heeft zelf verklaard dat hij de verdovende middelen in de kelderbox in de lades van de tafels bewaarde. Dat de verdachte geen sleutel had van de kelderbox, zoals door de raadsman is aangevoerd, doet daar niet aan af nu hij regelmatig in de woning van zijn moeder verbleef en ook op een andere manier de beschikking over de sleutel had kunnen krijgen. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,2 gram en/of 70,7 gram en/of 9,5 gram en/of 2,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 45 gram en/of 3,5 gram en/of 2,8 gram, in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 5° van de Wet wapens en munitie, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, te weten een stroomstootwapen, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te Rotterdam een of meer wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II, onder 6°, te weten twee, althans een of meer, spuitbus(sen) met traangas / pepperspray, zijnde (een) voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen), voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. handelen in strijd met het in art. 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd

2. handelen in strijd met art. 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II

3. handelen in strijd met art. 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft cocaïne en heroïne voorhanden gehad. Cocaïne en heroïne leveren een groot gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stof verslavend is en regelmatig gebruik gewoonlijk schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich brengt. Daarnaast veroorzaken de handel in en het gebruik van verdovende middelen overlast.
Verder heeft de verdachte een stroomstootwapen en 2 busjes pepperspray voor handen gehad. Het voorhanden hebben van dergelijke wapens levert een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen op.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 juni 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De verdachte is echter wel herhaaldelijk veroordeeld voor andersoortige feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 13 juli 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte heeft een pre-ISD label. Ondanks grote inspanningen van de reclassering en het jongerenloket blijkt dat hij zijn leven niet dusdanig kan en wil inrichten dat stabilisatie van leefgebieden plaatsvindt. De verdachte komt herhaaldelijk met justitie in aanraking, ondanks dat hij zegt gemotiveerd te zijn om zijn leven anders in te richten. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog.
De reclassering adviseert een voorwaardelijke ISD-maatregel om de verdachte, met een grote stok achter de deur, de kans te geven om zijn leven structureel anders in te delen. Hierbij worden – kort weergegeven - de volgende voorwaarden geadviseerd:
 meldplicht: de verdachte moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
 behandelverplichting: de verdachte wordt verplicht om zich onder behandeling te stellen voor psychologisch onderzoek en behandeling indien geïndiceerd bij forensische polikliniek De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg;
 opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
 andere voorwaarden het gedrag betreffende.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Met de reclassering is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk is, nu de verdachte herhaaldelijk in de fout blijft gaan. Dit zal echter niet worden opgelegd in het kader van een voorwaardelijke ISD maatregel nu niet aan de vereisten voor het opleggen van een ISD maatregel is voldaan. De rechtbank zal een deel van de straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

In het dossier bevindt zich een beslaglijst gedateerd 22 juni 2017, waarop diverse geldbedragen staan vermeld die in beslag zijn genomen. Ten aanzien van deze geldbedragen heeft de officier van justitie ter zitting gesteld dat een deel reeds is teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar en dat op de overige geldbedragen conservatoir beslag is gelegd.
De rechtbank zal ten aanzien van deze geldbedragen dan ook geen beslissing nemen.
De verdediging heeft verzocht diverse spullen terug te geven aan de rechtmatige eigenaar, waaronder een aantal horloges, een camera en kleding. Deze goederen staan echter niet vermeld op de beslaglijst zodat de rechtbank niet in staat is om daar een beslissing over te nemen. De verdediging kan zich daaromtrent in eerste instantie wenden tot de officier van justitie.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 26 augustus 2016 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal door middel van inklimming, veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan een gedeelte groot 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 10 september 2016.
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen verklaarde feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, en 57 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op artikel 10 van de Opiumwet en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
1 (één) maandniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
  • de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen voor psychologisch onderzoek (inclusief intelligentieonderzoek) en behandeling indien geïndiceerd bij forensische polikliniek De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
  • de veroordeelde zal verblijven in een nader te bepalen instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • de veroordeelde zal zich inspannen voor het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding en een legaal inkomen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 2 maanden, van de bij vonnis van 26 augustus 2016 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. J. Bergen en W.J.M. Diekman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,2 gram en/of 70,7 gram en/of 9,5
gram en/of 2,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne en/of ongeveer 45 gram en/of 3,5 gram en/of 2,8 gram, in
elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te Rotterdam een wapen als bedoeld in
artikel 2 lid 1 Categorie II onder 5° van de Wet wapens en munitie, te weten
een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen
worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, te weten een stroomstootwapen,
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te Rotterdam een of meer wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II, onder 6°, te weten twee, althans een
of meer, spuitbus(sen) met traangas / pepperspray, zijnde (een) voorwerp(en)
bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende
en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen), voorhanden heeft
gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie