Op 10 augustus 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam een vonnis gewezen in de zaak met parketnummer 10/750456-16, waarin de ontnemingsvordering van de officier van justitie werd afgewezen. De zaak betrof een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder oplichting en valsheid in geschrift. De ontnemingsvordering was ingediend door de officier van justitie, mr. T.H. Slieker, en was gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De vordering strekte tot het terugvorderen van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 105.381,67, het bedrag dat ook aan de benadeelde partij was toegewezen. De verdediging voerde aan dat de ontnemingsvordering moest worden afgewezen, en stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel maximaal € 105.395,37 bedroeg. De rechtbank oordeelde dat de ontnemingsvordering moest worden afgewezen, omdat het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel gelijk was aan het bedrag dat aan de benadeelde partij was toegewezen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.