Op 14 juni 2017 deed de Rechtbank Rotterdam uitspraak in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, alsook van het bezit van MDMA. De verdachte, geboren in Polen en op dat moment preventief gedetineerd in de PI Rotterdam, werd bijgestaan door raadsman mr. H.L. Heemskerk. Tijdens de zitting op 31 mei 2017 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder DNA-bewijs dat was verkregen van de aangetroffen vuurwapens. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 30 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de MDMA en versnijdingsmiddelen opzettelijk aanwezig had. De rechtbank concludeerde dat de verdachte vrijgesproken moest worden van deze feiten, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij de middelen opzettelijk had voorhanden gehad.
Ten aanzien van het eerste feit, het voorhanden hebben van vuurwapens, oordeelde de rechtbank anders. De rechtbank stelde vast dat het DNA van de verdachte op de vuurwapens was aangetroffen en dat de kans dat dit DNA niet van de verdachte was, uiterst klein was. De verdediging voerde aan dat het DNA mogelijk van een neef van de verdachte kon zijn, maar de rechtbank achtte dit scenario onwaarschijnlijk. Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van twee vuurwapens en munitie, en werd hij veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en het risico dat vuurwapens met zich meebrengen voor de maatschappelijke veiligheid.