ECLI:NL:RBROT:2017:6099

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
10/750140-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne

Op 2 augustus 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 198,9 kilogram cocaïne in Nederland, alsook van voorbereidingshandelingen voor deze invoer. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, had een rol gespeeld in de invoer van de cocaïne, die op 28 maart 2017 door de politie was aangetroffen op een zeeschip in de haven van Rotterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door zijn positie als controleur in de haven, mededaders toegang heeft verleend tot het schip en hen heeft geholpen bij het weghalen van de cocaïne. De verdediging voerde aan dat de verdachte onder dwang had gehandeld, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze stelling. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750140-17
Datum uitspraak: 2 augustus 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. D.J. Moll, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19 juli 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P.A. Willemse heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.1
Standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak van feit 1 bepleit. Verdachte had een zodanig beperkte rol bij de invoer van de cocaïne, dat niet van medeplegen gesproken kan worden. Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 heeft de verdediging zich gerefereerd. Er kan geen straf volgen omdat verdachte onder bedreiging – en dus niet vrijwillig – medewerking heeft verleend aan de getroffen voorbereidingen zoals omschreven in de telastlegging.
4.1.2
beoordeling ten aanzien van feit 1.
Voor de rechtbank is op grond van de aanwezige bewijsmiddelen het volgende komen vast te staan. Op 28 maart 2017 meerde het zeeschip [naam schip] af aan de kade van het bedrijf [naam bedrijf 1] in de haven van Rotterdam. Dit schip was op 12 maart 2017 met de bestemming Rotterdam uit Colombia vertrokken. In de rechter ankerkettingbak werd op 28 maart 2017 door de politie ongeveer 198.9 kilo -- cocaïne aangetroffen en in beslaggenomen. Dat het om cocaïne gaat, blijkt uit het onderzoek door het Douane laboratorium, zoals vastgelegd in het rapport van 13 april 2017.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het zijn rol was om mededaders aan boord te brengen van dit zeeschip om de cocaïne daar weg te halen. Daartoe heeft verdachte zijn positie als controleur in de Rotterdamse haven misbruikt en voordien en daarna contact onderhouden met andere betrokkenen. Hij heeft gebruik gemaakt van zijn kennis van de haven, heeft de anderen met de aan hem ter beschikking gestelde bedrijfsauto naar het schip vervoerd, zichzelf en de anderen met de aan hem verstrekte toegangsbadge toegang verschaft op het bedrijfsterrein en het aldaar afgemeerde schip. Verder heeft hij anderen tot twee maal toe meegenomen aan boord om met hen de verdovende middelen van boord te halen en daarbij is toen met een knipschaar het slot van de deur doorgeknipt waarachter zich de ruimte bevond waarin de cocaïne verborgen was ten tijde van de aankomst op 28 maart 2017.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de handelingen van verdachte een essentiële schakel vormen voor het vrij beschikbaar krijgen van de omvangrijke partij cocaïne die kort tevoren binnen het grondgebied van Nederland was gesmokkeld. Immers de cocaïne zat verstopt op een plaats die alleen betreden kon worden met behulp van verdachte, en verdachte wist dat ook. Verdachte heeft ook al ruim voordat het schip [naam schip] aanmeerde in Rotterdam gegevens opgezocht met betrekking tot dat schip en dat op een moment dat het onderweg was naar Rotterdam. Dat zijn bemoeienis niet eenmalig en beperkt was, blijkt bovendien uit het aangetroffen berichtenverkeer in zijn telefoon.
Op grond van het bovenstaande heeft verdachte een zodanig wezenlijke rol gespeeld bij het vrij beschikbaar krijgen binnen Nederland van de binnengesmokkelde partij cocaïne van bijna 200 kilogram, dat hij wordt aangemerkt als medepleger.
4.1.3
beoordeling ten aanzien van feit 2.
De betrokkenheid van verdachte, zoals door hem zelf ter zitting geschetst, omvat ook de voorbereidingshandelingen, zoals deze in feit 2 zijn opgenomen. De rechtbank stelt daarbij vast dat alleen de onder de eerste drie liggende strepen opgenomen handelingen voorbereidingshandelingen zijn, terwijl de andere op de dagvaarding uitgeschreven handelingen (vooral) als uitvoeringshandelingen van feit 1 moeten worden aangemerkt. Het staat de officier van justitie in juridische zin evenwel vrij – ten aanzien van de in de Opiumwet strafbaar gestelde feiten - om naast de invoer zelf ook de daartoe gepleegde voorbereidingen ten laste te leggen. Gezien de overige bewijsmiddelen, zoals deze in bijlage II van dit vonnis zijn opgenomen, kan ook dit feit bewezen worden verklaard.
4.1.3
onder dreiging gepleegd ?
De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd onder dwang, waarbij gedreigd zou zijn dat, indien hij niet zou meewerken, één of meer van zijn kinderen iets ernstigs zou overkomen. Hem zouden foto’s van zijn kinderen zijn getoond die gemaakt zouden zijn in de directe omgeving van hun school. Daarbij zou toen aan verdachte ook een wapen zijn getoond.
Door verdachte moet bij een dergelijke stelling aannemelijk worden gemaakt dat deze dreiging zodanig met dwang, drang of kracht tegen verdachte is uitgeoefend dat hij redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden.
In het vooronderzoek maar ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting is aan verdachte uitgebreid gevraagd op welk wijze deze bedreigingen zouden hebben plaatsgevonden, hoe in de loop van de tijd deze werden gecontinueerd en waarom verdachte ervan heeft afgezien zijn partner en/of collega’s en/of zijn werkgever hierin te betrekken en/of zijn werkgever en/of de politie om hulp en bijstand te vragen.
Verdachte heeft bij zowel de politieverhoren als ter terechtzitting geen toetsbare feiten en omstandigheden naar voren gebracht die een begin van aannemelijkheid opleveren van zijn stelling. Evenmin heeft verdachte kunnen toelichten waarom hij niemand heeft betrokken of met iemand heeft gesproken over hetgeen hem zou zijn overkomen. Uit de in het proces verbaal opgenomen weergaven van het sms-verkeer tussen verdachte en de mededaders/bedreigers blijkt niet van enige vijandigheid in de richting van verdachte. Integendeel. Daarnaast kan uit enkele sms-berichten de indruk worden verkregen dat met verdachte een geldbedrag van “25” voor zijn medewerking zou zijn afgesproken. Ook voor dit, betrekkelijk recente, door hem verzonden SMS-bericht kon verdachte geen bevredigende verklaring geven.
Verdachte wist, zo blijkt alleen al uit zijn eigen verklaring, dat hetgeen hij daar deed te maken had met de invoer van een omvangrijke partij cocaïne. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat dit soort grote partijen cocaïne in het bijzonder vanuit Zuid-Amerika via zeeschepen in de Rotterdamse haven Nederland wordt binnen gesmokkeld; juist voor gekwalificeerde havenmedewerkers als verdachte moet dit volstrekt helder zijn.
Het bovenstaande leidt ertoe dat de rechtbank dit zal verweer verwerpen.
4.1.4.
Conclusie
De onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 28 maart 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 198,9 kilogram,van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 1 november 2016 tot en met 12 april 2017 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 198,9 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en te bevorderen
anderen gelegenheid en middelen en inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen envoorwerpen en/of vervoermiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had
te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde
feit,
hebbende/is verdachte en (een of meer van) zijn mededaders
- ontmoetingen met zijn mededaders gehad in Rotterdam en elders
in Nederland en- een telefoon in ontvangst genomen, en
- telefonisch en per sms contacten onderhouden met zijn mededader(s), en
- met zijn auto zijn mededaders vervoerd naar het
terrein van [naam bedrijf 1] en naar terrein van
[naam bedrijf 2] , alwaar het motorschip [naam schip] lag
aangemeerd, en
- met gebruikmaking van zijn toegangsbadge samen met die mededaders het
terrein van [naam bedrijf 1] enterrein van
[naam bedrijf 2] betreden, en
- meermalen, tegen de bemanning van het motorschip [naam schip]
gezegd dat hij, verdachte, voor werkzaamheden aan boord van het schip moest
zijn en dat zijn mededaders zijn stagiaires waren, en
- ( aldus) samen met zijn mededaders aan boord gegaan van het voornoemd
motorschip, en
- met een knipschaar een slot op de toegangsdeur naar de voorpiek van dat
motorschip opengeknipt;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod;

2. medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen door een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en om voorwerpen en vervoermiddelen voor handen te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer in Nederland van een grote hoeveelheid cocaïne, verborgen in een zeeschip afkomstig uit Colombia. Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen daartoe. Aldus heeft de verdachte bijgedragen aan de verspreiding en het gebruik van harddrugs. Het op de markt brengen van grote hoeveelheden harddrugs vormt een ernstige bedreiging van de volksgezondheid en bevordert de toename van vermogensdelicten. Het is algemeen bekend dat gebruikers van verdovende middelen veelvuldig strafbare feiten plegen om aan geld voor drugs te komen. Dit is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten geweld oproepen ook vanwege het gegeven dat het veel geld oplevert aan alle personen die zitten in de lijn van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruikers.
Gezien de ernst van de feiten dient te worden gereageerd met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de straf in het voordeel van verdachte ermee rekening:
- dat verdachte – zoals blijkt uit het uittreksel van de Justitiële Documentatiedienst van 19 juni 2017 - niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest;
- uit het reclasseringsadvies van 25 mei 2017 van Reclassering Nederland blijkt dat het recidiverisico (zeer) laag wordt ingeschat, omdat zowel verdachte als zijn sociale omgeving geen criminele achtergrond lijkt te hebben;
- ter terechtzitting door de raadsman naar voren is gebracht dat de arbeidsrelatie vanwege deze feiten is beëindigd, zodat verdachte geen baan meer heeft in de haven en op dit werkterrein in de toekomst ook geen werkzaamheden meer zal hebben.
Om deze redenen kan worden volstaan met een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij overweegt de rechtbank nog het volgende.
Het staat de officier van justitie op zich vrij in een zaak als deze om naast het (mede)daderschap van een voltooide invoer van cocaïne ook de hieraan voorafgaande voorbereidingshandelingen als afzonderlijk feit (dus niet subsidiair) ten laste te leggen. Indien, zoals in deze zaak, het feitencomplex van beide feiten nagenoeg geheel dezelfde is en -voor zover bewijsbaar- ziet op hetzelfde transport voegt voor de strafwaardigheid van dit feitencomplex een afzonderlijk verwijt op de telastlegging met betrekking tot de voorbereidingshandelingen niets toe. Bij de vaststelling van de straf heeft de rechtbank hiermee in het voordeel van de verdachte rekening gehouden.
Alles overwegend acht de rechtbank de hierna genoemde straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikel 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. A.A. Kalk en G.P. van de Beek, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 maart 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 198,9 kilogram, in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 12 april 2017 te
Rotterdam, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van
Nederland brengen van ongeveer 198,9 kilogram cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen,
te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te
zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te
verschaffen en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot
het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had
te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven bedoelde
feit,
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
- ( een) ontmoeting(en) met zijn mededader(s) gehad in Rotterdam en/of elders
in Nederland en/of
- een telefoon in ontvangst genomen, en/of
- telefonisch en/of per sms contacten onderhouden met zijn mededader(s), en/of
- met zijn, verdachtes, auto zijn mededader(s) vervoerd naar het
terrein van [naam bedrijf 1] en/of naar terrein van
[naam bedrijf 2] , alwaar het motorschip [naam schip] lag
aangemeerd, en/of
- met gebruikmaking van zijn toegangsbadge samen met die mededader(s) het
terrein van [naam bedrijf 1] en/of terrein van
[naam bedrijf 2] betreden, en/of
- ( meermalen, althans éénmaal) tegen de bemanning van het motorschip [naam schip]
gezegd dat hij, verdachte, voor werkzaamheden aan boord van het schip moest
zijn en dat zijn mededader(s) zijn stagiaires was/waren, en/of
- ( aldus) samen met zijn mededader(s) aan boord gegaan van het voornoemd
motorschip, en/of
- met een knipschaar een slot op de toegangsdeur naar de voorpiek van dat
motorschip opengeknipt;
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet