ECLI:NL:RBROT:2017:6082

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
10/700345-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk aanwezig hebben van MDMA in penitentiaire inrichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 augustus 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 19 juni 2017 in Krimpen aan den IJssel opzettelijk 4,2 gram MDMA aanwezig had. De verdachte had twee pakketjes met MDMA over de muur van een penitentiaire inrichting gegooid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 1 maand geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 1 week op. Daarnaast werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, waardoor de verdachte 157 dagen van een eerdere straf moest ondergaan. De rechtbank overwoog dat het handelen van de verdachte risico's met zich meebracht voor de veiligheid in de penitentiaire inrichting en dat drugsgebruik daar ernstige gevolgen heeft. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, maar was wel in een proeftijd van een eerdere veroordeling. De rechtbank vond de opgelegde straf passend en geboden, gezien de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/700345-17
VI-nummer: 99/000286-39
Datum uitspraak: 4 augustus 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 juli 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. E.M. Harbers, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met aftrek van voorarrest;
  • herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak met VI-nummer 99/000286-39.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is, omdat in het dossier een NFI-rapportage ontbreekt waaruit blijkt dat dat de aangetroffen roze pillen in het pakketje, dat de verdachte over de muur van de penitentiaire inrichting heeft gegooid, daadwerkelijk MDMA bevatten. Verdachte wist dat niet met zekerheid en er is uitsluitend een indicatieve test voorhanden.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte bekent in het politieverhoor van 20 juni 2017 twee pakketjes met daarin drugs over de muur van de Penitentiaire Inrichting te hebben gegooid. Op de vraag wat voor drugs er in één van de pakketten zaten, antwoordt de verdachte dat het gaat om hasj, weed en roze pilletjes.
In het proces-verbaal bevindingen, nummer [proces-verbaalnummer] , beschrijft verbalisant [naam verbalisant] dat hij op 21 juni 2017 een stuk van overtuiging (SVO) ontving met de omschrijving: plastic zakje met hierin 10 roze kleurige rechthoekige pillen met de indruk “XTC”. Van het SVO is monstermateriaal genomen wat aan een aantal micro-chemische testen onderworpen werd. Het indicatieve resultaat is MDMA (3,4-methyleendioxymethamfetamine). Uit dit onderzoek komt naar voren dat het hier om een gewicht van 4,2 gram gaat.
Ter terechtzitting geeft de verdachte - nadat aan hem wordt gevraagd of het klopt wat er op de tenlastelegging staat - aan dat dat inderdaad klopt. Hiermee betwist de verdachte ook zelf niet dat de roze pillen MDMA bevatten. Dat de verdachte de bedoeling heeft gehad om roze pillen, zijnde iets anders dan drugs, over de muur van de Penitentiaire Inrichting te gooien, is overigens gesteld noch gebleken. In de pakjes zaten bovendien ook andere drugs.
Tegen deze achtergrond had van de verdediging verwacht mogen worden dat het verweer dat de pillen mogelijk toch geen drugs waren, meer handen en voeten had gekregen.
Op grond van de bewijsmiddelen en het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 19 juni 2017 4,2 gram MDMA voorhanden had. Dat het resultaat van de indicatieve test niet door een deskundigenonderzoek door het NFI is bevestigd zoals door de verdediging is aangevoerd, doet hieraan niet af.
4.1.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 19 juni 2017 te Krimpen aan den IJssel opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 4,2 gram MDMA door twee pakketjes - dat onder andere voornoemde hoeveelheid MDMA bevatte - over de muren van de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel te gooien. Een van die pakketjes is vervolgens door een gedetineerde aangenomen. Door dit handelen heeft de verdachte bijgedragen aan het binnensmokkelen van verboden goederen in een penitentiaire inrichting.
Drugsgebruik in penitentiaire inrichtingen levert risico’s op voor de veiligheid van het gevangenispersoneel en medegedetineerden. Hiernaast is het gebruik van verdovende middelen sterk verslavend en veroorzaakt het schade aan de gezondheid van gebruikers. Bovendien gaat het drugsgebruik gepaard met drugshandel in de inrichtingen. De verdachte heeft zich hierom niet bekommerd.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 juli 2017 op naam van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Verdachte liep echter wel in een proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling betreffende een eerdere veroordeling en was in zoverre een gewaarschuwd mens.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht in geval van een veroordeling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten en een geldboete op te leggen. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, gelet op de ernst van het feit.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

8.1.
Beslissing waarvan herroeping wordt gevorderd
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 27 november 2014, onder parketnummer 10/711086-14, is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte is op 21 juli 2016 feitelijk voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de hierbij gestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De proeftijd van 365 dagen loopt - in verband met een opschorting van drie dagen door een korte detentieperiode - tot en met 24 juli 2017.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte een nieuw strafbaar feit heeft begaan tijdens de proeftijd en daarmee de hiervoor genoemde algemene voorwaarde heeft overtreden, zodat de voorwaardelijke invrijheidsstelling geheel moet worden herroepen.
8.3.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht de vordering van de officier van justitie af te wijzen.
8.4.
Beoordeling
Door het plegen van het bewezen verklaarde feit heeft de verdachte de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet nageleefd.
Daarom zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel, te weten 157 dagen, moet worden ondergaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week;
wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat niet ten uitvoer is gelegd,
groot 157 dagen, alsnog moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. R. Brand en J.W. Langeler, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 juni 2017 te Krimpen aan den IJssel opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 4,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.