ECLI:NL:RBROT:2017:6081

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2017
Publicatiedatum
8 augustus 2017
Zaaknummer
10/681106-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenmisdrijf met minderjarige; onvoldoende bewijs voor bewezenverklaring

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, stond de verdachte terecht op verdenking van een zedenmisdrijf met een minderjarige. De zaak kwam voor de rechtbank op 4 augustus 2017, na een onderzoek op de terechtzitting op 21 juli 2017. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De zaak draaide om de verklaring van een zevenjarig meisje, dat had verklaard dat de verdachte haar vagina had gelikt en met zijn penis tussen haar billen was gekomen. De verdachte ontkende deze beschuldigingen ten stelligste. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en andere betrokkenen zorgvuldig gewogen. Hoewel de verklaring van het slachtoffer consistent was, was er onvoldoende ondersteunend bewijs uit andere bronnen om de beschuldigingen te bevestigen.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de verklaringen zijn afgelegd en de context van de situatie. De verdachte had in het verleden weliswaar veroordelingen voor soortgelijke delicten, maar deze betroffen niet dezelfde omstandigheden als in deze zaak. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en heeft de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/681106-17
Datum uitspraak: 4 augustus 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
de PI Rijnmond, locatie De Schie,
raadsman mr. D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 juli 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. J.A. Castelein, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
De onderhavige zaak betreft de verdenking van een zedenmisdrijf met een minderjarige. De vraag of is voldaan aan het bewijsminimumvoorschrift van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering doet zich in de rechtspraktijk niet zelden juist bij misbruikzaken voor. Dat wekt geen verwondering. Het gaat daarbij immers veelal om zaken waarin de feiten zich in het verborgene afspelen en waarbij het in de kern dus gaat om het woord van de aangever tegen dat van de verdachte. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat in dergelijke gevallen niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Er mag dan geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen het overige gebruikte bewijsmateriaal en de verklaring van de aangeefster.
4.2.
Beoordeling
[naam slachtoffer] (zeven jaar oud) heeft in maart 2017, eerst tegenover een vriendin van haar moeder, later tegenover haar moeder en weer later tegenover de politie, verklaard dat de verdachte haar vagina heeft gelikt en met zijn penis tussen haar billen is gekomen. De verdachte ontkent dit ten stelligste. Volgens hem is er helemaal niets gebeurd. De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van [naam slachtoffer] niet voor het bewijs gebruikt kan worden en in ieder geval onvoldoende steun vindt in de rest van het dossier.
Bij de beoordeling van de verklaring van [naam slachtoffer] heeft de rechtbank gekeken naar de wijze waarop haar verklaring tot stand is gekomen, naar de inhoud daarvan en naar de mate waarin deze verklaring wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Ook is gekeken of er omstandigheden zijn die de verklaring van [naam slachtoffer] tegengespreken of in ieder geval minder aannemelijk maken. Dat heeft geleid tot de volgende vaststellingen en conclusies.
Uit het dossier blijkt dat [naam slachtoffer] op 11 maart 2017 door haar broer [naam broer slachtoffer] (12 jaar oud) er op is aangesproken dat zij met haar hand op haar vagina zat. [naam slachtoffer] zei toen tegen haar broer dat [naam verdachte] dit ook altijd deed. [naam broer slachtoffer] heeft dit direct aan hun moeder verteld. [naam slachtoffer] werd vervolgens boos, want dit was ‘een geheimpje’. [naam slachtoffer] wilde de opmerking niet herhalen tegenover haar moeder, maar gaf aan wel te willen praten met de schoolmeester [naam schoolmeester] . Dat gesprek zou op maandag 13 maart 2017 plaatsvinden, maar de docent was vrij en [naam slachtoffer] sprak toen met een andere leraar. In dat gesprek kwamen geen bijzonderheden naar voren.
Later die dag is [naam slachtoffer] naar judo gegaan. Ze is toen opgehaald door [naam vriendin] , een vriendin van haar moeder, en ze zijn boodschappen gaan halen. Op weg naar de winkel vroeg [naam vriendin] [naam slachtoffer] of ze haar iets wilde vertellen. [naam slachtoffer] gaf in eerste instantie geen antwoord. Hierna zegt [naam slachtoffer] spontaan: “Als ik iets zeg, dan wordt [naam verdachte] boos”. Als [naam vriendin] vraagt waarom [naam verdachte] dan boos zou worden, geeft [naam slachtoffer] geen antwoord. [naam vriendin] vraagt dan niet door en het gesprek gaat over op andere onderwerpen. Nadat ze naar de winkel zijn gegaan en hierna naar buiten lopen, vraagt [naam vriendin] aan [naam slachtoffer] wat ze haar nou eigenlijk wilde vertellen. [naam slachtoffer] begint te vertellen en zegt: “Als ik op de slaapkamer met [naam verdachte] ben, likt hij mij hier en met zijn piemel daar”. [naam vriendin] geeft aan dat [naam slachtoffer] hierbij toen eerst wees naar haar vagina en daarna naar haar kont. Dit bevestigt [naam slachtoffer] later ook tegen haar moeder in het bijzijn van [naam vriendin] en even later opnieuw als de partners van moeder en [naam vriendin] erbij zijn. Tijdens het studioverhoor verklaart [naam slachtoffer] hetzelfde en voegt daaraan toe dat het ook één keer in de badkamer is gebeurd. Ze verklaart dan tevens dat de slaapkamerdeur niet op slot kan.
Tegenover de verklaring van [naam slachtoffer] staat de verklaring van de verdachte. De verdachte verklaart dat [naam slachtoffer] regelmatig op zaterdagen bij hem thuis is geweest na de voetbalwedstrijden, omdat zijn zoon [naam zoon verdachte] vriendjes meenam naar huis om te gamen. [naam slachtoffer] , het jonge zusje van één van die vriendjes, was daar soms ook bij. Ook verklaart de verdachte dat [naam slachtoffer] tweemaal bij hem thuis in bad is geweest, omdat zij dat graag wilde. Naar eigen zeggen zag de verdachte dit niet zitten en heeft hierop de moeder van [naam slachtoffer] gebeld om toestemming te vragen, in de hoop dat zij zou zeggen dat dat niet mocht. De moeder gaf volgens de verdachte meteen akkoord, terwijl de moeder verklaart dat zij in eerste instantie heeft gezegd dat dat niet mocht en er pas mee instemde nadat de verdachte had aangegeven dat hij niet bij [naam slachtoffer] in de badkamer zou blijven. Ook de verdachte verklaart dat de slaapkamerdeur geen slot heeft.
Van het ten laste gelegde seksueel misbruik als zodanig zijn geen getuigen. Wel verklaart [naam] , één van de vriendjes van [naam zoon verdachte] , dat hij heeft opgemerkt dat verdachte minstens een half uur in de badkamer zat met [naam slachtoffer] en met de deur op slot. Hoewel deze verklaring bijdraagt aan de overtuigingskracht van de verklaring van [naam slachtoffer] over dat het misbruik eenmaal heeft plaatsgevonden in de badkamer, verklaart [naam] niet over eventueel seksueel misbruik in de slaapkamer van de verdachte, terwijl dit juist de locatie is waar het misbruik volgens [naam slachtoffer] grotendeels heeft plaatsgevonden. [naam] verklaart verder dat de verdachte een keer boos werd toen [naam zoon verdachte] aan hem vroeg of [naam slachtoffer] niet mee hoefde.
In de kern genomen is het voorgaande het bewijs dat er in deze zaak is.
Bij de waardering van de verklaringen van [naam slachtoffer] en [naam] is het volgende van belang.
Kijkend naar de verklaring van [naam slachtoffer] , valt een aantal zaken op. Allereerst is duidelijk dat zij in overwegende mate consistent heeft verklaard. Verder is duidelijk dat de moeder van [naam slachtoffer] , evenals [naam vriendin] , zich ervan bewust zijn geweest dat [naam slachtoffer] voorzichtig benaderd moest worden, om te voorkomen dat er woorden in haar mond gelegd zouden worden. De wijze waarop [naam slachtoffer] is gaan verklaren, is spontaan en transparant en er zijn geen aanwijzingen dat daarin iets mis is gegaan, of dat [naam slachtoffer] in haar verklaringen op enigerlei wijze is gestuurd. Belangrijk is verder dat de verklaring van [naam slachtoffer] atypisch is: een dergelijke verklaring verwacht je niet van een zevenjarig kind als er niets is gebeurd. Er is ook geen sprake van een echtscheidingssituatie of anderszins gespannen verhoudingen, die mede aanleiding zouden kunnen zijn voor een dergelijke verklaring. De verdachte verklaart ook dat de verhouding tussen hem en [naam slachtoffer] goed was.
Ook wat betreft [naam] is niet gebleken dat hij een reden zou kunnen hebben om de verdachte in een zwart daglicht te stellen.
Al met al zijn er sterke aanwijzingen voor het seksueel misbruik van [naam slachtoffer] door de verdachte. De rechtbank kan echter haar ogen niet sluiten voor de beperkte ondersteuning van de verklaring van [naam slachtoffer] in de verklaring van [naam] . [naam slachtoffer] heeft het vooral over de slaapkamer en [naam] verklaart alleen over de badkamer. Bovendien blijkt uit de verklaring van [naam] niet goed hoe hij tot de conclusie kwam dat de verdachte gedurende een half uur met [naam slachtoffer] in de badkamer was: [naam] was verder immers aan het gamen met [naam zoon verdachte] . Hij heeft niet, althans dat blijkt nergens uit, een half uur op de gang gestaan of bij de deuropening gezeten, zodat hij met zekerheid kon waarnemen dat de verdachte inderdaad langere tijd met [naam slachtoffer] in de badkamer was.
Wat verder bij de rechtbank verder reden tot twijfel geeft, is de feitelijke situatie in de woning, in combinatie met het feit dat de verdachte en [naam slachtoffer] niet alleen waren in die woning. De woning van de verdachte is overzichtelijk. Het is één verdieping (alleen de begane grond) en de deuren van de slaapkamer van de verdachte, de badkamer en de kamer van [naam zoon verdachte] (waar de jongens aan het gamen waren) liggen direct naast elkaar. De slaapkamerdeur ging volgens [naam slachtoffer] niet op slot (en de lezing van de verdachte dat die deur niet eens op slot kan, wordt door het dossier niet weersproken). Verder kan uit de verklaring van [naam] worden afgeleid dat de jongens inderdaad, zoals de verdachte zegt, niet constant op de kamer van [naam zoon verdachte] waren. Dat betekent dus dat het seksueel misbruik op een beperkt aantal vierkante meters zou hebben plaatsgevonden, terwijl [naam zoon verdachte] en zijn vriendjes tevens (en vlakbij) in de woning waren en - voor zover het de slaapkamer betreft - terwijl de deur daarvan niet op slot was. Dit alles sluit uiteraard niet uit dat de verdachte [naam slachtoffer] in de slaapkamer kan hebben misbruikt, maar het maakt de lezing dat dat is gebeurd, minder aannemelijk.
De rechtbank neemt verder in haar overwegingen mee dat [naam zoon verdachte] en zijn vriendjes verder -dus anders dan de hiervoor besproken waarnemingen van [naam] - niets is opgevallen.
Gelet op dit alles kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het feit dat de verdachte in het verleden twee keer is veroordeeld voor een seksueel delict met een minderjarige, daaraan niet kan afdoen, te meer nu die veroordelingen - voor zover is gebleken - geen betrekking hadden op soortgelijke gevallen als de onderhavige.
4.3.
Conclusie
Het primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. R. Brand en J.W. Langeler, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
primair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 november 2016 tot en met 22 februari 2017 te Barendrecht, (telkens) met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [naam slachtoffer] (geboren [geboortejaar 2009] ), handelingen heeft gepleegd die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
- likken in/aan de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [naam slachtoffer] en/of
- brengen van zijn, verdachtes, penis in de anus, althans tussen en/of bij de blote billen van die [naam slachtoffer] , terwijl die [naam slachtoffer] aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd; en/of hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 november 2016 tot en met 22 februari 2017 te Barendrecht, met [naam slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het:
- met zijn, verdachtes, tong maken van likkende bewegingen ter hoogte van de schaamstreek van die [naam slachtoffer] en/of
- brengen van zijn, verdachtes, penis tussen en/of tegen de blote billen van die [naam slachtoffer] ; terwijl die [naam slachtoffer] aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd;
subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 november 2016 tot en met 22 februari 2017 te Barendrecht,
met [naam slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het
- met zijn, verdachtes, tong maken van likkende bewegingen ter hoogte van de schaamstreek van die [naam slachtoffer] en/of
- brengen van zijn, verdachtes, penis tussen en/of tegen de blote billen van die [naam slachtoffer] ;
terwijl die [naam slachtoffer] aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd.