ECLI:NL:RBROT:2017:6063

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2017
Publicatiedatum
7 augustus 2017
Zaaknummer
10/742084-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge, beroep op noodweer(exces) verworpen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 juli 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 augustus 2014 in Rotterdam openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers, waarbij één slachtoffer, [naam slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een gebroken neus. De verdachte heeft zich beroepen op noodweer(exces), maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht en dat er geen sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 62 dagen en een taakstraf van 80 uur, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte voor een deel van de tenlastelegging is vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/742084-16
Datum uitspraak: 28 juli 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
Raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.S. Dhoen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring openlijke geweldpleging tegen [naam slachtoffer 1]
Het ten laste gelegde is, voor zover dit betrekking heeft op aangever [naam slachtoffer 1] , door de verdachte bekend. Dit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring zwaar lichamelijk letsel
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft gesteld dat er in het onderhavige geval geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Daartoe wordt aangevoerd dat het herstel van het letsel van aangever [naam slachtoffer 1] , te weten een gebroken neus, een beloop zou hebben van 6 weken indien er geen medische complicaties zijn. Daarnaast zijn de tanden afgebroken, welk letsel kan worden hersteld door een tandarts. De grens van zwaar lichamelijk letsel wordt daarom niet gehaald. De raadsman verzoekt de verdachte derhalve ten aanzien van het ten laste gelegde onderdeel zwaar lichamelijk letsel vrij te spreken.
4.2.2.
Beoordeling
Uit de FARR-verklaring van 23 oktober 2014 blijkt dat er op 30 augustus 2014 een gebroken neus is geconstateerd bij aangever [naam slachtoffer 1] . Deze breuk is op 9 oktober 2014 operatief behandeld. De forensisch arts heeft de genezingsduur geschat op ten minste 6 weken met kans op blijvende littekens.
De rechtbank stelt aan de hand van voornoemd bewijsmiddel vast dat door de verdachte aan het slachtoffer letsel is toegebracht. Dit letsel – te weten een gebroken neus – was van dien aard dat een operatie noodzakelijk is gebleken. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat dit letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.3.
Vrijspraak openlijke geweldpleging tegen [naam slachtoffer 2]
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een algehele bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Zij heeft onder meer gesteld dat zowel de verdachte, als zijn (tot nu toe onbekend gebleven) medeverdachte geweldshandelingen hebben gepleegd tegen aangever [naam slachtoffer 1] . Terwijl de verdachte deze handelingen voortzette, heeft de medeverdachte zich gericht op aangever [naam slachtoffer 2] , die hij vervolgens heeft geslagen. Derhalve is er sprake van één geweldssituatie, waarin geweld is gepleegd tegen beide aangevers.
4.3.2.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 30 augustus 2014 waren zowel aangevers als de verdachte en zijn medeverdachte aanwezig in [naam horecagelegenheid] te Rotterdam. Zij zijn daar op ongeveer hetzelfde tijdstip vertrokken. Niet veel later heeft op een parkeerplaats in de buurt van [naam horecagelegenheid] een confrontatie plaatsgevonden tussen de genoemde personen. Daarbij is aangever [naam slachtoffer 1] , terwijl hij op de grond lag, door de verdachte en zijn medeverdachte geschopt en geslagen. Aangever [naam slachtoffer 2] heeft een vuistslag in het gezicht gekregen van de medeverdachte. Door aangever [naam slachtoffer 2] is daarover verklaard dat hij zag dat aangever [naam slachtoffer 1] naast hem in het gras viel, dat de verdachte en de medeverdachte aangever [naam slachtoffer 1] aan het schoppen waren, dat de medeverdachte “ga je mij slaan” tegen hem riep en dat hij toen van die medeverdachte een vuist tegen zijn hoofd kreeg.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, terwijl de verdachte en de medeverdachte geweld pleegden tegen aangever [naam slachtoffer 1] de medeverdachte zich uit de geweldssituatie tegen aangever [naam slachtoffer 1] heeft verwijderd om vervolgens aangever [naam slachtoffer 2] te slaan. Dit geweld tegen aangever [naam slachtoffer 2] berust dus op een nieuw wilsbesluit van de medeverdachte.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat, nu niet is gebleken dat de verdachte op enige wijze door verbale of fysieke handelingen het geweld tegen aangever [naam slachtoffer 2] heeft ondersteund, of anderszins heeft bijgedragen aan het ontstaan of het voortduren daarvan en dit evenmin aan het wilsbesluit van de verdachte heeft gelegen, niet is komen vast te staan dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het tenlastegelegde geweld ten aanzien van aangever [naam slachtoffer 2] , zodat dit onderdeel van het ten laste gelegde niet kan worden bewezen en verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 30 augustus 2014 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, [plaats delict] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal (met kracht)
- duwen in/tegen het gezicht van die [naam slachtoffer 1] en/of
- stompen/slaan in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 1] en/of (vervolgens)
- ( terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag) stompen/slaan in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 1] en/of
- schoppen/trappen tegen/op het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer 1] en/of
- stompen/slaan in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 2] ,
terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken neus), althans enig lichamelijk letsel voor die [naam slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Noodweer
5.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is betoogd dat sprake was van noodweer(exces). Daartoe is aangevoerd dat aangever [naam slachtoffer 1] zich agressief en dreigend met een riem ophield en door de medeverdachte is weggeduwd, waarna aangever [naam slachtoffer 1] de verdachte met de riem heeft geslagen. Op dat moment was er sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en zag de verdachte – mede door de dreiging van herhaald geweld door aangever [naam slachtoffer 1] – geen andere mogelijkheid dan terug te slaan.
5.2.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer moeten de voorwaarden van artikel 41 Sr worden vervuld. Die houden in dat het begane feit was geboden tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Of de verdediging tegen de (veronderstelde) aanranding noodzakelijk en geboden was, leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beoordeling daarvan komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval. Gedragingen van de verdachte voorafgaande aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer kunnen onder omstandigheden in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer(exces).
Van belang bij deze beoordeling zijn de vragen of de verdachte zelf de confrontatie heeft gezocht, zich had moeten en kunnen onttrekken aan de situatie en ook of dit van de verdachte kon worden gevergd.
De rechtbank zal bij haar beoordeling als uitgangspunt nemen de verklaring van de verdachte. Door hem is verklaard dat zijn medeverdachte in [naam horecagelegenheid] ruzie had gehad met aangever [naam slachtoffer 1] , dat hij en de medeverdachte na hun bezoek aan [naam horecagelegenheid] de aangever met zijn vrienden zagen staan en dat verdachte in het voorbij gaan zag dat de aangever een riem uit zijn broek trok en intimiderend naar hem keek. Vervolgens hebben de verdachte en zijn medeverdachte, zo heeft hij verklaard, besloten terug te lopen naar de aangever om het uit te praten. De medeverdachte heeft de aangever toen een duw gegeven, waarna de verdachte van de aangever een klap kreeg met de riem. Om te voorkomen dat hij meer klappen zou krijgen, zo besluit de verdachte, is hij samen met de medeverdachte de aangever gaan slaan en schoppen.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte en de medeverdachte na het passeren van aangever [naam slachtoffer 1] hadden kunnen doorlopen, maar dat zij in plaats daarvan zijn teruggelopen om het uit te praten. Dit ondanks de volgens de verdachte intimiderende houding van de aangever. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte hierdoor zelf een confrontatie heeft opgezocht. Daarbij komt bovendien dat het de medeverdachte is geweest die vervolgens tegen aangever [naam slachtoffer 1] als eerste geweld (een duw) heeft gebruikt. Dat de medeverdachte die duw gaf omdat er een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding was, is gesteld noch gebleken. In dat verband merkt de rechtbank op dat de omstandigheden dat iemand – vanaf enige afstand – een riem uit de broek trekt en/of een ander ‘intimiderend’ aankijkt zowel afzonderlijk, maar ook in onderling verband bezien, niet kunnen kwalificeren als een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm beoordeeld, kunnen de hiervoor omschreven handelingen van de verdachte en de medeverdachte naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gezien dan als aanvallend en niet, zoals bepleit, als verdedigend. Onder deze omstandigheden komt de verdachte dan ook geen beroep op noodweer toe.
5.3.
Conclusie
Het bewezen feit levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Dit feit is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.Strafbaarheid verdachte

Noodweerexces
Het beroep op noodweerexces kan vanwege het ontbreken van een noodweersituatie evenmin slagen.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, als gevolg waarvan de aangever zwaar lichamelijk letsel heeft ondervonden. Openlijk geweld tegen personen, zoals hier aan de orde, is een ernstig feit, omdat geweld tegen een persoon een inbreuk maakt op diens lichamelijke integriteit. Extra kwalijk is dat het hier zogenaamd uitgaansgeweld betreft. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer veroorzaken, maar ook bij degenen die er ongewild getuige van zijn en bij de samenleving al geheel. De rechtbank rekent dit de verdachte aan. Dat de aanleiding van de confrontatie mogelijk was gelegen in een voorval eerder op de avond doet aan het kwalijke karakter van het uitgeoefende geweld uiteraard niets af.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
21 juni 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbare feit. Aangezien het hier een feit betreft dat thans 13 jaar geleden is gepleegd toen de verdachte 17 jaar was, zal de rechtbank dit niet in zijn nadeel meewegen.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
6 april 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering heeft geen patroon in geweldsdelicten geconstateerd. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. Er hebben zich na onderhavige kwestie blijkens de justitiële documentatie de afgelopen tweeëneenhalf jaar geen nieuwe geweldsincidenten voorgedaan. Op de leefgebieden blijkt sprake van een stabiel leefpatroon.
Geadviseerd wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Toezicht op bijzondere voorwaarden en directe interventies/behandelingen zijn niet geïndiceerd. Het is mogelijk de verdachte een werkstraf op te leggen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de
rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. Deze termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 26 november 2014 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 26 november 2014 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim tweeëneenhalf jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
De rechtbank zal derhalve afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en in plaats daarvan een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te noemen duur opleggen. De voorwaardelijk straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd:
[naam benadeelde]te Rotterdam ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 904,96 aan materiële schade en een vergoeding van € 200,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert toewijzing van de vordering van de benadeelde partij
tot een bedrag van € 799,21 en niet-ontvankelijkverklaring in de vordering voor het overige en vordert tevens dat aan de verdachte de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, aangezien het letsel en de schade niet zijn veroorzaakt door de verdachte.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien verdachte ten aanzien van onderdeel van het ten laste gelegde feit, waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 62 (tweeënzestig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 60 (zestig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 (twee) jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
beveelt dat de tijd van 2 (twee) dagen die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. Verduijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juli 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat hij
op of omstreeks 30 augustus 2014 te Rotterdam, op of aan de openbare weg, [plaats delict] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal (met kracht)
- duwen in/tegen het gezicht van die [naam slachtoffer 1] en/of
- stompen/slaan in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 1] en/of (vervolgens)
- ( terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag) stompen/slaan in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 1] en/of
- schoppen/trappen tegen/op het hoofd, althans tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer 1] en/of
- stompen/slaan in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 2] , terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken neus), althans enig lichamelijk letsel voor die [naam slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht