In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 juli 2017 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure naar aanleiding van een eerdere veroordeling van de verdachte voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. Tijdens een doorzoeking van de woning van de verdachte werd een professioneel aangelegde hennepkwekerij met 250 hennepplanten aangetroffen. De verdachte werd herkend door buurtbewoners als de bewoner van het pand, maar ontkende enige betrokkenheid van anderen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van een ander en achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte alleen handelde.
De officier van justitie vorderde de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 40.724,00, gebaseerd op de opbrengsten van de hennepkwekerij. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte slechts één oogst had gehad, met een geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van € 19.509,00. Dit bedrag is berekend op basis van de opbrengst van de hennepplanten en de kosten die de verdachte had gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde de verplichting had om dit bedrag aan de staat te betalen, waarbij de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in overweging zijn genomen.
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en het bedrag vastgesteld op € 19.509,00, dat de veroordeelde aan de staat moet betalen.