ECLI:NL:RBROT:2017:6051

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2017
Publicatiedatum
4 augustus 2017
Zaaknummer
10/741159-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling poging tot zware mishandeling na geweldsincident

Op 14 juli 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat op basis van camerabeelden onvoldoende kon worden vastgesteld dat de verdachte met zijn trappende beweging de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Het slachtoffer had eerder al vuistslagen van anderen ontvangen voordat hij door de verdachte werd getrapt. Hierdoor kon niet met zekerheid worden vastgesteld dat het letsel van het slachtoffer het gevolg was van de trap van de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar achtte wel bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De verdachte had immers het slachtoffer, terwijl deze op de grond lag, tegen het gezicht getrapt, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zeven maanden op, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en ambulante behandeling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €500 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/741159-17
Datum uitspraak: 14 juli 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. J.F. van Duin, advocaat te Ridderkerk.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.D. van den Berg heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft ter onderbouwing van dit standpunt gesteld dat sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft immers bewust de aanmerkelijke kans aanvaard door met kracht en geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer te schoppen. Het letsel van het slachtoffer doet daar niet aan af.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. De verdediging heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op de camerabeelden is te zien dat het slachtoffer na de trap van de verdachte weer opstaat. Onder deze omstandigheden leverde de trap geen aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer op en dient de verdachte van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Nu het slachtoffer heeft verklaard door verschillende personen te zijn mishandeld, kan evenmin met zekerheid worden vastgesteld dat het letsel van het slachtoffer (uitsluitend) het gevolg is van de trap van de verdachte. Daarom dient de verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Wat betreft het meer subsidiair ten laste gelegde is door de verdediging aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en om die reden ook daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte op 2 april 2017 tegen het gezicht van het slachtoffer heeft getrapt, terwijl het slachtoffer op de grond lag. Op de ter terechtzitting vertoonde camerabeelden is zichtbaar dat de verdachte met zijn schoen ter hoogte van de mond en de neus van het slachtoffer trapt. De verdachte maakt eenmaal met de onderzijde van zijn schoen een trappende beweging over het gezicht van het slachtoffer. Aan de hand van deze camerabeelden kan naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat het slachtoffer door die trappende beweging om het leven zou komen. Gelet hierop dient de verdachte, anders dan door de officier van justitie is betoogd, te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Met de verdediging is de rechtbank voorts van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het letsel van het slachtoffer, waaronder een gebroken neus, het gevolg is geweest van de trap van de verdachte. Het slachtoffer heeft namelijk in zijn aangifte verklaard dat hij tot driemaal toe een vuistslag in zijn gezicht heeft gekregen van twee of drie andere mannen voordat hij door de verdachte is getrapt. Niet kan daarom worden uitgesloten dat het letsel is veroorzaakt door (één van) die vuistslagen. Een en ander betekent dan ook dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Door het slachtoffer, terwijl hij op de grond lag, tegen het gezicht te trappen, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Immers, het aangezicht is een bijzonder kwetsbaar lichaamsdeel en het trappen over van het gezicht levert al snel zwaar lichamelijk letsel op.
Conclusie
Bewezen is het meer subsidiair ten laste gelegde.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 02 april 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer] , terwijl hij op de grond lag, in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 april 2017 te Rotterdam aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of een gebroken gebit, heeft toegebracht door die [naam slachtoffer] , terwijl hij op de grond lag, in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te schoppen en/of trappen;
meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 april 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [naam slachtoffer] , terwijl hij op de grond lag, in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Op 2 april 2017 is in verband met de uitslag van Ajax-Feyenoord een gespannen sfeer ontstaan op het Stadhuisplein in Rotterdam. Dit heeft ertoe geleid dat het slachtoffer door meerdere mannen hard in het gezicht is geslagen en op de grond is gevallen. Vervolgens heeft de verdachte het slachtoffer tegen het gezicht getrapt. Bij het slachtoffer is nadien onder andere een gebroken neus vastgesteld. Verder heeft hij pijn aan zijn kaak en is zijn kunstgebit gebroken..
Hoewel niet kan worden bewezen dat de trap van de verdachte het letsel heeft veroorzaakt, kan wel worden geconcludeerd dat het buitenzinnige en laffe gedrag van de verdachte mede heeft bijgedragen aan de pijn die het slachtoffer moet hebben gehad. De rechtbank rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij een andere man, die als gevolg van eerdere vuistslagen al weerloos op de grond lag, een trap tegen het gezicht heeft gegeven. Dit soort geweld is beangstigend en ingrijpend voor slachtoffers en draagt bovendien bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 juni 2017, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 juni 2017. Dit rapport houdt het volgende in.
Het delict is onder invloed van alcohol gepleegd. Het leven van de verdachte werd tot voor kort gekenmerkt door intensief drugs- en alcoholgebruik. Sinds medio 2016 woont de verdachte samen en lijken zowel zijn middelengebruik als zijn agressie te zijn afgenomen, maar het delict bewijst dat zijn impulscontrole nog steeds tekortschiet. Hij neemt al anderhalf jaar de voorgeschreven medicatie (Ritalin) niet in. Andere criminogene factoren zijn schulden en het gebrek aan een vaste, zinvolle dagbesteding. De verdachte toont zich bereid om mee te werken aan begeleiding en behandeling. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandelverplichting, vaste dagbesteding en medewerking aan schuldhulpverlening en bewindvoering.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdediging heeft aangevoerd dat, hoewel de verdachte geen medewerking heeft verleend aan het psychologisch onderzoek, bij de op te leggen straf moet meewegen hetgeen uit de eerder afgenomen onderzoeken naar voren is gekomen, namelijk dat de verdachte in verminderde mate toerekenbaar werd geacht. Nu de verdachte in het kader van deze strafzaak geen medewerking heeft verleend aan een psychologisch onderzoek, zal de rechtbank geen rekening houden met een verminderde mate van toerekenbaarheid.
Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, het gebeurde niet als een poging tot doodslag kwalificeert, is er reden om een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van de feiten niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding noodzakelijk acht en om de verdachte ervan te doordringen niet nogmaals – al dan niet onder invloed van alcohol of drugs – in de fout te gaan, zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf, met bijzondere voorwaarden, opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd de heer [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.763,93 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.000,00 aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de vordering benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen dient te worden. De kosten van de tandarts, te weten € 1.167,93, zijn voldoende onderbouwd. Het verlies van inkomen heeft de officier van justitie berekend op € 2.032,00. De immateriële schade dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, zodat het totale bedrag voor toewijzing vatbaar wordt € 4.191,93 met het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dan wel afgewezen dient te worden. Daartoe is – kort gezegd – naar voren gebracht dat de behandeling van de vordering te complex is voor een behandeling door de strafrechter.
8.3.
Beoordeling
Ook al kan niet worden vastgesteld dat het fysieke letsel van het slachtoffer is veroorzaakt door de trap van de verdachte, is de rechtbank wel van oordeel dat het slachtoffer mede als gevolg van die trap immateriële schade heeft geleden dat zich uit in angstklachten, herbeleving en slecht slapen.
De hoogte van die schade wordt voor zover het de bijdrage van de verdachte betreft naar maatstaven van billijkheid vastgesteld op € 500,00. De benadeelde partij zal voor het materiele en het overige immateriële deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van die vordering ontoereikend zijn om vast te stellen of het letsel het gevolg is van de trap van de verdachte. Nader onderzoek naar de gegrondheid daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat dat een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 2 april 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 (zegge: zeven) maanden,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 2 (zegge: twee) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van een forensische psychiatrische polikliniek, zulks ter beoordeling van de reclassering voor zijn problematiek, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3. de veroordeelde zal verplicht minimaal 24 uur per week arbeid verrichten en/of een opleiding volgen, zolang hij geen of qua uren onvoldoende (naar oordeel van de reclassering geschikte) betaalde baan heeft of scholing volgt, dient hij (aanvullend) onbetaalde arbeid te verrichten bij een door de reclassering goed bevonden werkgever;
4. de veroordeelde zal zijn medewerking verlenen aan schuldhulpverlening en bewindvoering;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij de heer [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 500,00 (hoofdsom, zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 april 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 500,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Kraaijeveld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 02 april 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer] , terwijl hij op de grond lag, in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 april 2017 te Rotterdam aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of een gebroken gebit, heeft toegebracht door die [naam slachtoffer] , terwijl hij op de grond lag, in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te schoppen en/of trappen;
meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 april 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [naam slachtoffer] , terwijl hij op de grond lag, in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd, heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.