In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, een gemeenteraadslid en fractievoorzitter, werd ervan beschuldigd misbruik te maken van zijn positie en het leeftijdsverschil van zestien jaar met de aangeefster, die op het moment van de feiten zestien jaar oud was. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.
Tijdens de zittingen op 25 april en 19 juli 2017 heeft de rechtbank de verklaringen van zowel de verdachte als de aangeefster gehoord. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de aangeefster had misleid of dat hij zijn positie had misbruikt om haar tot seksuele handelingen te bewegen. De aangeefster had zelf controle over de situatie en beëindigde uiteindelijk de seksuele omgang met de verdachte. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van overwicht zoals bedoeld in artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De kosten van de benadeelde partij werden op nihil begroot. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. J.J. van den Berg als voorzitter.