ECLI:NL:RBROT:2017:5970

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
C/10/525566 / HA ZA 17-402
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling griffierecht en gevolgen van onduidelijkheid over hoogte

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, ging het om de betaling van griffierecht door eiser, wonende te Almere, in een civiele procedure tegen Allianz Benelux N.V. De eiser had op 26 april 2017 de dagvaarding ingediend, maar het griffierecht werd pas op 16 juni 2017 ontvangen door de rechtbank, wat betekende dat het niet tijdig was voldaan. Eiser stelde dat de termijn voor betaling pas begon te lopen op het moment dat de rechtbank de beslissing op zijn bezwaren tegen de hoogte van het griffierecht had verzonden, namelijk op 12 juni 2017. Eiser voerde aan dat de onduidelijkheid over de hoogte van het griffierecht geen gevolgen zou moeten hebben voor de aanvang van de termijn voor betaling.

De rechtbank oordeelde dat de eiser, vertegenwoordigd door een advocaat, op de hoogte moest zijn van de wettelijke termijnen en de gevolgen van het niet tijdig betalen van het griffierecht. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat de termijn pas begon te lopen na de beslissing van de rechtbank op 12 juni 2017. De rechtbank benadrukte dat onduidelijkheid over de hoogte van het griffierecht geen invloed heeft op de termijn voor betaling. Eiser had geen omstandigheden aangevoerd die niet voor zijn eigen rekening en risico kwamen, en de rechtbank concludeerde dat de toepassing van artikel 127a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Uiteindelijk besloot de rechtbank om Allianz van instantie te ontslaan en veroordeelde eiser in de proceskosten, die aan de zijde van Allianz werden begroot op € 2.692,00. Dit vonnis werd uitgesproken op 26 juli 2017 door mr. W.J. van den Bergh.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/525566 / HA ZA 17-402
Vonnis van 26 juli 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te Almere,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J. el Hannouche te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
ALLIANZ BENELUX N.V.,
mede h.o.d.n. ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZERKERING,
statutair gevestigd te Brussel,
kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H.A. Kragt te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en Allianz genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 april 2017;
  • de conclusie van antwoord van 7 juni 2016;
  • de akte uitlaten zijdens [eiser] van 5 juli 2017.
1.2.
Aan de rechtbank is namens [eiser] op 8 mei 2017 een faxbericht verstuurd met het verzoek tot verlaging van het griffierecht. Op 12 juni 2017 heeft de rechtbank middels een handgeschreven notitie het faxbericht van [eiser] beantwoord.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (verder: Wgbz) is iedere verschenen partij in een civiele procedure griffierecht verschuldigd. Op grond van het derde lid van die bepaling dient de eiser (in conventie) ervoor te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de eerstdienende dag op de rekening van de rechtbank is bijgeschreven. Voor de gedaagde (in conventie) geldt een termijn van vier weken na zijn verschijning.
2.2.
Deze zaak diende voor het eerst op 26 april 2017. Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht van [eiser] pas op 16 juni 2017 is ontvangen. Het verschuldigde griffierecht is derhalve niet binnen de daartoe gestelde termijn voldaan.
2.3.
Bij akte heeft [eiser] zich primair op het standpunt gesteld dat het griffierecht tijdig betaald is, nu de termijn niet is gaan lopen op het moment dat de nota was verzonden maar vanaf het moment dat de beslissing op de bezwaren daartegen is verzonden, derhalve op 12 juni 2017. Tot die tijd was het nog onduidelijk wat de hoogte van het griffierecht zou worden, aldus [eiser] . Nu de hoogte op 12 juni 2017 is gehandhaafd, is het griffierecht daarna alsnog voldaan. Subsidiair beroept [eiser] zich op de hardheidsclausule van artikel 127a lid 3 Rv. [eiser] voert hiertoe aan dat de situatie dat het griffierecht niet tijdig voldaan zou zijn, zal leiden tot een zeer onbillijke situatie, namelijk de ontzegging tot de rechter van een rechtzoekende die er alles aan heeft gedaan om zijn geschil minnelijk op te lossen. [eiser] heeft niet net als Allianz alle mogelijkheden om griffierecht te betalen, dure advocaten te betalen en lange tijd door te procederen.
2.4.
Op grond van artikel 127a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) ontslaat de rechter de gedaagde van de instantie als de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. Op grond van artikel 127a lid 3 Rv laat de rechter deze consequentie buiten toepassing als hij van oordeel is dat dit, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule). In eerste aanleg heeft ontslag van instantie voor de eiser veelal geen fatale gevolgen omdat eiser zijn vordering opnieuw kan instellen.
2.5.
De betalingsverplichting en de termijn waarbinnen het griffierecht betaald moet zijn, vloeien rechtstreeks voort uit de wet. [eiser] wordt vertegenwoordigd door een advocaat en deze moet op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [eiser] dat de termijn voor het betalen van griffierecht pas is gaan lopen na 12 juni 2017, nu deze stelling ongegrond is. De rechtbank merkt hierbij op dat onduidelijkheid over de hoogte van het griffierecht geen gevolgen heeft op de aanvang van de termijn voor betaling van het griffierecht. Zo kan een verzet op grond van artikel 29 Wgbz slechts ingesteld worden indien het griffierecht reeds is betaald, ondanks de onduidelijkheid (aan de zijde van verzoeker) over de hoogte van het griffierecht. De stelling van [eiser] dat er contact met de rechtbank is geweest over de hoogte van het verschuldigde griffierecht, doet hier niet aan af. Voorts heeft [eiser] voor de niet-tijdige betaling van het griffierecht geen omstandigheden aangevoerd die niet voor eigen rekening en risico komen. De door [eiser] aangevoerde omstandigheden rechtvaardigen dan ook niet de conclusie dat de toepassing van artikel 127a lid 2 Rv zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Hierbij is tevens van belang dat ontslag van instantie in eerste aanleg weliswaar veelal geen fatale gevolgen heeft (afgezien van eventuele verval- en verjaringstermijnen), nu [eiser] zijn vordering opnieuw kan instellen. De financiële positie van [eiser] doet aan dit oordeel niet af.
2.6.
De rechtbank zal Allianz dan ook overeenkomstig het uitgangspunt van de wet van instantie ontslaan.
2.7.
Gelet op het bepaalde in artikel 127a lid 2 Rv wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Allianz worden begroot op:
- griffierecht 1.924,00
- salaris advocaat
768,00(2,0 punten × tarief € 384,00)
Totaal € 2.692,00

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1.
ontslaat Allianz van instantie,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Allianz tot op heden begroot op € 2.692,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2017.
2853/2504