ECLI:NL:RBROT:2017:5958

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
31 juli 2017
Zaaknummer
C/10/507167 / HA ZA 16-765
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid in het spoorvervoer: frustratie van opschortings- en retentierechten

Op 2 augustus 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen LTE Netherlands B.V. en Total Care Wagon Management B.V. LTE vorderde betaling van een bedrag van € 48.269,44, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten, wegens onbetaalde facturen voor verleende spoorwegdiensten. TCWM betwistte de vordering niet, maar voerde aan dat LTE onrechtmatig had gehandeld door opschortings- en retentierechten te frustreren die TCWM, Wagon Care B.V. en Trainservices B.V. uitoefenden jegens hun opdrachtgever IMS Rail Switzerland AG. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende samenhang was tussen de vorderingen van LTE en de tegenvorderingen van TCWM, waardoor het beroep op opschorting en verrekening niet opging. De rechtbank wees de vorderingen van LTE toe en veroordeelde TCWM in de proceskosten. In reconventie werden de vorderingen van TCWM afgewezen, eveneens met veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/507167 / HA ZA 16-765
Vonnis van 2 augustus 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LTE NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.A. Klaassen te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TOTAL CARE WAGON MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.M.J. Pennings te Rotterdam.
Partijen zullen hierna LTE en TCWM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
LTE heeft TCWM bij exploot van 26 juli 2016 voor deze rechtbank gedagvaard en gevorderd als beschreven onder 2. De vorderingen. LTE heeft daarbij zes producties in het geding gebracht.
1.2.
TCWM heeft een conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie genomen en daarbij gevorderd als beschreven onder 2. De vorderingen. LTE heeft daarbij tien producties in het geding gebracht.
1.3.
De rechtbank heeft een comparitie van partijen bepaald. Vervolgens heeft de rechtbank een agenda voor de comparitie aan partijen gezonden.
1.4.
Op de comparitie zijn de volgende processtukken in het geding gekomen:
  • de conclusie van antwoord in reconventie van LTE;
  • de brief van de advocaat van LTE van 17 maart 2017 met zeven producties (e-mails);
  • de aantekeningen in verband met de comparitie van LTE.
  • de brief van de advocaat van TCWM van 3 maart 2017 met productie 11;
  • de brief van de advocaat van TCWM van 14 maart 2017 met producties 12 tot en met 17.
Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. Ieder van partijen heeft schriftelijk gereageerd op het proces-verbaal, LTE onder toezending van een e-mail van 23 maart 2017. De rechtbank heeft de reacties van partijen aan het proces-verbaal gehecht.
1.5.
Partijen hebben vonnis gevraagd.

2.De vorderingen

2.1.
LTE vordert dat de rechtbank TCWM bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 48.269,44, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 47.190,00 vanaf 13 juli 2016, en ter zake van buitengerechtelijke kosten € 1.246,90, met veroordeling van TCWM in de proceskosten.
2.2.
Daartoe stelt LTE het volgende.
2.2.1.
LTE heeft in opdracht van TCWM (spoorweg)diensten verleend en die dienstverlening bij factuur van 17 maart 2016 ten bedrage van € 47.190,00 aan TCWM in rekening gebracht, welke factuur opeisbaar was per 31 maart 2016. Tot en met 13 juli 2016 beliep de LTE toekomende wettelijke handelsrente € 1.079,44. TCWM betwist die vordering niet, maar laat deze onbetaald.
2.2.2.
LTE heeft pogingen gedaan in der minne betaling te verkrijgen. Ter zake daarvan vordert LTE € 1.246,90.
2.3.
De conclusie van antwoord van TCWM strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van LTE in de proceskosten, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
In reconventie vordert TCWM dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I voor recht zal verklaren dat LTE onrechtmatig heeft gehandeld jegens TCWM en dat LTE om die reden aansprakelijk is voor de door TCWM geleden schade;
II LTE zal veroordelen om aan haar te betalen de in de conclusie onder 3.12 en 3.13 bedoelde schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 november 2016 (de roldatum waarop de conclusie is genomen);
met veroordeling van LTE in de proceskosten.
2.4.
Daartoe stelt TCWM het volgende.
2.4.1.
Weliswaar betwist TCWM de vordering van LTE niet, maar zij wenst deze te verrekenen met door haarzelf en Wagon Care B.V. (hierna: WC), gevestigd te Vlaardingen, en Trainservices B.V. (hierna: TS), gevestigd te Rotterdam, door onrechtmatig gedrag van LTE geleden schade. WC en TS hebben hun betreffende vorderingen tot schadevergoeding bij akte van cessie van 22 november 2016 aan TCWM overgedragen. Voorts beroept TCWM zich wegens die tegenvordering op een opschortingsrecht.
2.4.2.
Vanaf 22 mei 2016 oefenden TCWM, WC en TS ten opzichte van hun opdrachtgever, IMS Rail Switzerland AG (hierna: IMS), gevestigd te Bazel, Zwitserland, die ook opdrachtgever was van LTE, een opschortingsrecht en een retentierecht uit in Rotterdam met betrekking tot twee beladen wagon-treinen, wegens betalingsachterstand van IMS. LTE, heeft, in weerwil van verzoeken daartoe van TCWM op 19, 22 en 23 mei 2016, dat opschortingsrecht en dat retentierecht veronachtzaamd en de beide treinen weggehaald en deze naar Zwitserland vervoerd. Daardoor heeft LTE schade berokkend aan TCWM, WC en TS. Door die rechten uit te oefenen zouden TCWM, WC en TS, immers, betaling van IMS hebben kunnen verkrijgen, zoals IMS ook eerder aan TCWM had betaald nadat op haar druk was uitgeoefend en zoals IMS na 22 mei 2016 ook onder druk diverse betalingen heeft gedaan, onder andere aan LTE. IMS is per 15 december 2016 in staat van faillissement verklaard (“Konkurs eröffnet”), een grote vordering van TCWM, WC en TS onbetaald latende.
2.4.3.
Voorts is LTE vanaf eind mei 2016 de door IMS, krachtens nog een jaar doorlopende duurovereenkomsten, aan TCWM, WC en TS opgedragen diensten voor IMS gaan leveren, terwijl TCWM, WC en TS hun werkzaamheden hadden opgeschort. Door die contracten te gaan uitvoeren ontnam LTE aan TCWM, WC en TS de mogelijkheid om door middel van opschorting van haar werkzaamheden betaling van IMS af te dwingen. Bovendien maakte LTE daarmee bewust misbruik van de wanprestatie van IMS ten opzichte van TCWM, WC en TS. Daardoor heeft LTE een onrechtmatige daad jegens TCWM, WC en TS gepleegd.
2.5.
De conclusie van LTE strekt tot afwijzing van de vorderingen van TCWM met veroordeling van deze in de proceskosten.

3.De beoordeling

In conventie

3.1.
TCWM betwist de vorderingen van LTE niet, maar zij beroept zich (mede als cessionaris) op opschorting wegens en verrekening met tegenvorderingen van haarzelf, WC en TS.
3.2.
De rechtbank onderzoekt eerst het beroep op opschorting.
3.2.1.
Ingevolge artikel 6:52 e.v. BW is voor de mogelijkheid tot opschorting van een verbintenis vereist dat tussen de betreffende vordering en verbintenis voldoende samenhang bestaat om opschorting te rechtvaardigen.
3.2.2.
Onbetwist heeft LTE gesteld dat haar vordering op TCWM op 31 maart 2016 opeisbaar was, derhalve voordat de tegenvorderingen van TCWM, WC en TS wegens gesteld onrechtmatig gedrag van LTE vanaf 23 mei 2016 ontstonden. Toen de vordering van LTE op TCWM opeisbaar werd, was dus geen sprake van enige tegenvordering.
De vordering van LTE is gegrond op een overeenkomst met TCWM. De tegenvorderingen van TCWM betreffen gestelde onrechtmatige daden van LTE, die erin bestaan dat LTE de door TCWM, WC en TS jegens een derde, IMS, uitgeoefende opschortingsrechten en retentierechten frustreerde, respectievelijk de door dezen met IMS overeengekomen diensten ging overnemen. Derhalve hebben de tegenvorderingen geen samenhang met de overeenkomst tussen LTE en TCWM.
De tegenvorderingen van TCWM betreffen niet slechts gesteld onrechtmatig gedrag van LTE jegens haarzelf, maar ook gesteld onrechtmatig gedrag jegens WC en TS. Samenhang tussen de vorderingen van WC en TS enerzijds met die van LTE op TCWM is gesteld noch gebleken. De omstandigheid dat WC en TS hun vorderingen aan TCWM hebben overgedragen maakt dat niet anders.
Evenmin is enige andere samenhang tussen de vordering van LTE en de tegenvorderingen van TCWM gesteld of gebleken.
Daarom ontbreekt voldoende samenhang tussen de vordering van LTE en de tegenvorderingen van TCWM om opschorting van de nakoming van de vordering van LTE te rechtvaardigen. Daarop strandt het beroep op opschorting.
3.3.
Over het beroep op verrekening overweegt de rechtbank het volgende.
3.3.1.
Ingevolge artikel 6:127 e.v. BW is voor de mogelijkheid tot verrekening van een vordering onder meer vereist dat de prestatie die een schuldenaar (hier: TCWM) te vorderen heeft beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij (hier: LTE).
TCWM vordert een verklaring voor recht dat LTE aansprakelijk is en verwijzing naar de schadestaatprocedure ter vaststelling van haar vorderingen. Omdat derhalve in deze procedure in ieder geval de omvang van de vorderingen van TCWM niet zal worden vastgesteld, zullen de vorderingen van TCWM op LTE en de schuld van deze aan LTE niet aan elkaar beantwoorden.
3.3.2.
Derhalve gaat het beroep op verrekening niet op.
3.4.
De rechtbank zal de vordering van LTE derhalve toewijzen.
TCWM heeft geen zelfstandig verweer gevoerd tegen de vorderingen tot vergoeding van handelsrente en van buitengerechtelijke kosten. Daarom zal de rechtbank ook die toewijzen
3.5.
De rechtbank zal TCWM als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen. De rechtbank zal de proceskosten begroten op:
  • dagvaarding € 81,31
  • griffierecht € 1.929,00
  • salaris advocaat € 3.576,00 (twee punten in Liquidatietarief IV);
totaal: € 5.586,31.
3.6.
Omdat TCWM geen zelfstandig verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaar verklaring bij voorraad, zal de rechtbank de veroordelingen aldus uitvoerbaar verklaren.
In reconventie
3.7.
TCMW stelt dat zij, WC en TS vanaf 22 mei 2016 opschortingsrechten uitoefende(n) jegens hun opdrachtgever IMS en retentierechten uitoefende(n) op twee beladen wagon-treinen van IMS. TCWM verwijt LTE (de uitoefening van) de opschortingsrechten en retentierechten van haarzelf, WC en TS jegens IMS te hebben gefrustreerd en stelt dat zij drieën daardoor schade hebben geleden.
LTE betwist een en ander gemotiveerd en voert aan dat de gestelde schade niet haar oorzaak vindt in het gestelde onrechtmatige gedrag.
Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
3.8.
Ingevolge artikel 3:290 e.v. BW is voor de mogelijkheid tot uitoefening van een retentierecht vereist dat een schuldenaar (hier: TCWM, WC of TS) een verbintenis tot afgifte heeft. In het onderhavige geval gaat het dan om een verbintenis tot afgifte van de beladen wagon-treinen aan IMS.
3.8.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat LTE telkens in opdracht van IMS goederentreinen reed tussen Rotterdam en Zwitserland en dat LTE opdracht had van IMS om de beide wagon-treinen op 23 mei 2016 van Rotterdam naar Zwitserland te vervoeren, met behulp van een elektrolocomotief.
3.8.2.
TCWM stelt dat zij, WC en TS op de volgende wijze retentierechten op de twee wagon-treinen uitoefenden.
WC had de betreffende wagons verhuurd en ter beschikking gesteld aan IMS. TS leverde krachtens opdracht diensten aan IMS, onder meer bestaande uit het plaatsen en uithalen van treinen tussen de emplacementen en de terminals of industriële terreinen en uit het uitvoeren van aankomst- en vertrekcontroles. TCWM zorgde krachtens opdracht van IMS voor fleet management diensten, onder meer bestaande uit het organiseren van het totaalonderhoud en de reparaties aan de treinwagons.
LTE heeft, in weerwil van het uitdrukkelijk verzoek van TCWM van 22 mei 2016, de eerste wagon-trein in de ochtend van 23 mei 2016 met een locomotief meegenomen vanaf het spoor waarop die wagon-trein door TCWM of TS gereed voor vertrek was gezet.
Toen TCWM had gemerkt dat LTE die eerste wagon-trein had meegenomen, heeft TCWM de tweede wagon-trein op een ander spoor gerangeerd, welk spoor door een met haar gelieerde vennootschap werd gehuurd en waartoe LTE noch anderen toegang hadden, en heeft TCWM of een met haar gelieerde vennootschap één of meer luchtslangen van de voorste wagon van de wagon-trein verwijderd zodat de wagon-trein niet zou kunnen vertrekken. TCWM oefende op die wijze (door middel van de met haar gelieerde vennootschap) het retentierecht uit op die tweede wagon-trein. Omdat de tweede wagon-trein vanaf het processpoor was verwijderd en niet meer op geëlektrificeerd spoor stond, zou LTE in beginsel niet in staat zijn om die wagon-trein met een elektrolocomotief weg te rijden.
Aldus samengevat weergegeven de stellingen van TCWM. LTE betwist die stellingen gemotiveerd.
3.8.3.
Daarmee stelt TCWM niet dat zij of WC of TS een verbintenis tot afgifte van een of beide van de wagon-treinen had. Uit de stellingen van TCWM vloeit evenmin voort dat de beide wagon-treinen in de feitelijke macht van TCWM, WC of TS waren geraakt (en dat zij of een hunner daarom de wagon-treinen dienden af te leveren aan IMS).
Uit de stellingen van TCWM vloeit verder voort dat zijzelf, WC of TS de eerste wagon-trein in geen geval in haar feitelijke macht had. Immers, LTE kon ongehinderd haar opdracht van IMS uitvoeren om de wagon-trein op te halen en deze af te voeren.
Uit de stellingen van TCWM vloeit ook voort dat WC in ieder geval geen verbintenis tot afgifte van de tweede wagon-trein had. WC had, immers, als verhuurder, de betreffende wagons aan IMS als huurder ter beschikking gesteld en feiten of omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat de wagons (weer) in de feitelijke macht van WC waren gekomen, zijn gesteld noch gebleken.
Tot zover kan derhalve geen sprake zijn van frustratie door LTE van een door TCWM, WC of TS uitgeoefend retentierecht.
3.8.4.
Blijft ter beoordeling over een mogelijk uitoefenen van een retentierecht op de tweede wagon-trein door TCWM of TS.
3.8.5.
TCWM stelt bij e-mail van zondag 22 mei 2016, 15:27 uur aan LTE te hebben medegedeeld dat zij op de beide wagon-treinen een retentierecht uitoefende. Volgens TCWM hebben zij en TS de tweede wagon-trein op een voor LTE (en anderen) niet toegankelijk spoor gerangeerd en hebben zij een of meer luchtslangen van de wagon-trein verwijderd teneinde het vertrek daarvan te beletten.
LTE voert het volgende aan. LTE heeft de e-mail van 22 mei 2016 niet opgevat als een mededeling van uitoefening van een retentierecht. LTE diende haar opdracht van IMS om de tweede wagon-trein naar Zwitserland te vervoeren uit te voeren. LTE had daartoe tevoren een elektrolocomotief besteld. LTE zou schade lijden indien zij die locomotief niet zou gebruiken voor het vervoer van de tweede wagon-trein. LTE heeft zonder belemmering de verwijderde luchtslang(en) kunnen laten vervangen, de tweede-wagon trein van het gehuurde rangeerspoor kunnen ophalen met een andere locomotief en deze wagon-trein vervolgens met de elektrolocomotief naar Zwitserland kunnen vervoeren.
3.8.6.
De rechtbank overweegt het volgende.
De betreffende e-mail van 22 mei 2016 luidt, voor zover voor de beoordeling van belang, als volgt:
“Unsere Verhandlungen mit IMS habe uns nichts gebracht.
Aufgrund der unklare Situation und auch das Ihren Vertrag mit IMS nicht gekündigt ist für den Verbindungen von
Waalhaven Rotterdam nach Weil an Rhein und Frenckendorf sollen den Zügen:
[..]
nicht übertragen werden an LTE [..].
Wir rechnen mit Ihre Verständnis und das LTE [..] nicht an unsere Zügen geht!”.
Uit die e-mail valt zeker af te leiden dat TCWM niet wilde dat LTE (ook) de tweede wagon-trein mee zou nemen, maar daarin valt niet te lezen dat TCWM of TS een retentierecht op die trein uitoefende.
Daarom en omdat LTE kennelijk zonder problemen de tweede wagon-trein kon meenemen, concludeert de rechtbank dat van uitoefening van een retentierecht door TCWM of TS geen sprake was.
3.8.7.
Op het vorenstaande stuit een op frustratie van retentierechten gegronde vordering af.
3.9.
Vervolgens te worden onderzocht of LTE onrechtmatig jegens TCWM, WC, TS of een hunner heeft gehandeld door de beide wagon-treinen (op te gaan zoeken en) naar Zwitserland af te voeren.
3.9.1.
De rechtbank gaat er daarbij veronderstellenderwijs vanuit dat TCWM, WC en TS de nakoming van hun verbintenissen jegens IMS hadden opgeschort wegens de betalingsachterstand van IMS. Weliswaar valt op dat uitgangspunt af te dingen, omdat gesteld noch gebleken is dat WC de wagons had teruggenomen en omdat TCWM en TS (en WC) kennelijk de beide wagon-treinen voor 23 mei 2016 gereed hadden gemaakt en deze klaar voor vertrek naar Zwitserland hadden gezet op proces-spoor, maar voor de beoordeling gaat de rechtbank daarvan wel uit.
3.9.2.
Gesteld noch gebleken is dat LTE zich jegens TCWM, WC of TS heeft verbonden om de beide wagon-treinen te laten staan.
3.9.3.
Uit de e-mail van 22 mei 2016 had LTE behoren te begrijpen dat TCWM, WC en TS niet wilden dat zij een of meer wagon-treinen zou afvoeren naar Zwitserland. Uit die e-mail behoorde LTE ook te begrijpen dat TCWM, WC en TS er financieel belang bij hadden dat LTE de wagon-treinen zou laten staan.
Daar staat tegenover dat LTE zich jegens IMS had verbonden om de beide wagon-treinen naar Zwitserland te vervoeren en daarom wanprestatie zou plegen jegens IMS indien zij die opdracht niet zou uitvoeren. Bovendien voert LTE aan dat zij elektrolocomotieven had geregeld voor de beide transporten naar Zwitserland en dat zij schade zou lijden indien zij die locomotieven daarvoor niet zou inzetten. LTE had daarom een gerechtvaardigd belang om de beide wagon-treinen wel naar Zwitserland te vervoeren.
Een en ander afwegende, oordeelt de rechtbank dat LTE onder de gegeven omstandigheden, door haar gerechtvaardigde eigen belang voorrang te geven boven het belang van TCWM, TS en WC om de beide wagon-treinen, althans de tweede te laten staan, niet onrechtmatig jegens TCWM, WC of TS handelde.
3.9.4.
Daarop stuit af een op frustratie van opschortingsrechten ten aanzien van de twee wagon-treinen gebaseerde vordering.
3.10.
Ten slotte stelt TCWM dat LTE onrechtmatig heeft gehandeld door de door TCWM, WC en TS uitgeoefende opschortingsrechten te frustreren, dan wel door misbruik of gebruik te maken van de wanprestatie van IMS jegens TCWM, WC en TS, doordat LTE vanaf eind mei 2016 de tussen IMS en TCWM, WC en TS overeengekomen diensten is gaan leveren.
LTE betwist gemotiveerd dat zij dat heeft gedaan en voert daartoe onder meer aan dat zij niet meer of anders heeft gedaan dan tot op 2 augustus 2016 wagon-treinen in opdracht van IMS tussen Rotterdam en Zwitserland te laten rijden en dat IMS nadien geen opdrachten meer gaf.
Gesteld noch gebleken is dat LTE vanaf eind mei 2016 wagons aan IMS (in huur) ter beschikking heeft gesteld. Dat LTE activiteiten van WC is gaan verrichten is daarmee niet aannemelijk.
Gezien de inhoudelijke betwisting door LTE, lag het op de weg van TCWM om te stellen en aannemelijk te maken dat LTE zich schuldig had gemaakt aan de gestelde gedragingen ten detrimente van TCWM en TS. Dat heeft TCWM, echter, niet gedaan. TCWM heeft geen enkel feit geconcretiseerd ter onderbouwing van haar stelling en zodoende niet aan haar stelplicht voldaan.
Daarop stuit af een vordering die gebaseerd is op frustratie van opschortingsrechten van TCWM, WC en TS, dan wel op gebruik of misbruik maken van de wanprestatie van IMS.
3.11.
De rechtbank zal daarom de vorderingen van TCWM afwijzen en zal deze als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen.
De rechtbank zal de aan de zijde van LTE gevallen proceskosten begroten op € 904,00 voor salaris voor de advocaat (twee punten in Liquidatietarief II).

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
4.1.
veroordeelt TCWM om aan LTE te betalen € 48.269,44 (achtenveertigduizend tweehonderdnegenenzestig 44/100 euro), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 47.190,00 te berekenen vanaf 13 juli 2016 tot de dag van algehele voldoening;
4.2.
veroordeelt TCWM om aan LTE te betalen € 1.246,90 (eenduizend tweehonderdzesenveertig 90/100 euro);
4.3.
veroordeelt TCWM in de proceskosten;
begroot de tot deze uitspraak aan de zijde van LTE gevallen proceskosten op € 5.586,31;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
4.5.
wijst de vorderingen af;
4.6.
veroordeelt TCWM in de proceskosten;
begroot de tot deze uitspraak aan de zijde van LTE gevallen proceskosten op € 904,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2017. 1928/2066