ECLI:NL:RBROT:2017:5953

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2017
Publicatiedatum
31 juli 2017
Zaaknummer
10/680258-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot zware mishandeling met een mes

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juli 2017 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 3 april 2017 in Zwijndrecht geprobeerd zijn voormalig rijinstructeur, genaamd [naam slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem meermalen met een mes te steken en te snijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig is aan poging tot doodslag, waarvoor hij vrijgesproken is. Echter, de rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijftien maanden geëist, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft echter een gevangenisstraf van negen maanden opgelegd, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en er zijn geen feiten of omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De rechtbank heeft ook de rapportages van de reclassering en een psycholoog in overweging genomen, maar heeft geconcludeerd dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is. De rechtbank heeft besloten om geen bijzondere voorwaarden op te leggen aan de voorwaardelijke straf, omdat de verdachte zijn leven op orde lijkt te hebben. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de oudste rechter en de griffier niet in staat waren om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer:
10/680258-17
Datum uitspraak:
27 juli 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief in de P.I. De IJssel, Van der Hoopstraat 100 in Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 juli 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder primair impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder primair impliciet subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder primair impliciet primair ten laste gelegde (te weten: poging tot doodslag) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
(primair)
hij op 03 april 2017 te Zwijndrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet (meermalen) met een mes in de rug en het hoofd en de knie
van die [naam slachtoffer] heeft gestoken en gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
(primair)
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft geprobeerd om [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem meermalen met een mes te steken en te snijden. Het slachtoffer is daardoor gewond geraakt. Wat de verdachte ertoe bracht om zijn oude rijinstructeur plotseling aan te vallen, is niet bekend geworden, nu de verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij het slachtoffer pijn en letsel heeft toegebracht. Gelet op de plaatsen op het lichaam waar hij het slachtoffer verwondingen heeft toegebracht (waaronder in de rug en in het oor) hadden de gevolgen gemakkelijk ernstiger kunnen zijn dan het relatief beperkte letsel waar het gelukkig bij is gebleven.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 juni 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 juni 2017. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Uit het rapport komt naar voren dat de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroept. Hij zegt dat hij zijn leven goed op orde heeft. De reclassering heeft geen adequaat beeld van de verdachte gekregen en acht een nader onderzoek naar zijn psychische gesteldheid noodzakelijk. Over het recidiverisico kan de reclassering gelet op de houding van de verdachte geen uitspraak doen. De reclassering heeft geadviseerd om aan de verdachte een reclasseringstoezicht op te leggen alsmede een behandelverplichting, een contactverbod, een locatieverbod, een locatiegebod en andere voorwaarden het gedrag betreffende.
Psycholoog [naam psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 3 juli 2017. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Uit het rapport van de psycholoog komt naar voren dat de verdachte slechts beperkt aan het onderzoek heeft meegewerkt en dat er geen aanwijzingen zijn voor een psychiatrische stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De psycholoog heeft de rechtbank geen advies met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte kunnen geven. Ook ten aanzien van een eventueel op te leggen straf heeft de psycholoog geen advies kunnen geven.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusie van de psycholoog gedragen wordt door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusie over en maakt die tot de hare. Voor zover bekend bestond bij de verdachte tijdens het begaan van het feit geen gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zodat hij volledig toerekeningsvatbaar wordt geacht.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, met daaraan gekoppeld de algemene voorwaarde dat de verdachte geen strafbare feiten meer pleegt. Zij heeft aangegeven dat zij geen meerwaarde in de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden ziet, nu de verdachte zijn leven op orde lijkt te hebben en zij geen reden ziet om te vorderen dat aan de verdachte bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een kaal reclasseringstoezicht voor de verdachte ontoereikend zal zijn, nu de verdachte een bijzonder gesloten persoon betreft. De raadsman heeft de rechtbank in overweging gegeven om aan de reclassering in overweging te geven de verdachte in het kader van een reclasseringstoezicht onder begeleiding van een coach te stellen.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Met de raadsman constateert de rechtbank dat de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd afwijken van de eis van de officier van justitie.
Omdat de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel is dat het stellen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel met betrekking tot de verdachte geen meerwaarde heeft, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen onder slechts de algemene voorwaarde. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder primair impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder primair impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 (twee) jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.L. Spierings, voorzitter,
en mr. A.A. Kalk en mr. K. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Primair
hij op 03 april 2017 te Zwijndrecht
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon genaamd [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet (meermalen) met een mes in de rug en het hoofd en de knie
van die [naam slachtoffer] heeft gestoken en gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 03 april 2017 te Zwijndrecht
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door (meermalen) met een mes in de rug en het
hoofd en de knie van die [naam slachtoffer] te steken en te snijden;