In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 26 juli 2017, heeft eiser, zonder vaste woon- of verblijfplaats, een kort geding aangespannen tegen Rijnland Gerechtsdeurwaarders & Incasso B.V. en een toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder. Eiser vorderde onder andere dat de gedaagden het gelegde derdenbeslag onder 3voud B.V. enkel mochten vervolgen met inachtneming van de beslagvrije voet, en dat deze vastgesteld zou worden op € 793,61 voor de maanden oktober, november en december 2015, en op € 1.608,22 voor het jaar 2017. Tevens vorderde hij dat het bankbeslag dat op 1 mei 2017 was gelegd bij de ING bank nietig zou worden verklaard en dat gedaagden in de proceskosten zouden worden veroordeeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de wet geen mogelijkheid biedt voor de voorzieningenrechter om de beslagvrije voet vast te stellen. Dit is enkel voorbehouden aan de kantonrechter. Eiser werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot vaststelling van de beslagvrije voet. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de vordering van eiser, maar dat de gedaagden niet onterecht waren gedagvaard. De rechtbank concludeerde dat de vordering van eiser tegen Rijnland en de toegevoegd gerechtsdeurwaarder niet kon worden toegewezen, omdat de gerechtsdeurwaarder als onafhankelijk functionaris verantwoordelijk is voor zijn handelen en eiser niet gerechtvaardigd kon vertrouwen dat hij de toegevoegd gerechtsdeurwaarder kon aanspreken.
Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter de vordering van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten aan de zijde van gedaagden, begroot op € 618,-. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A. Eerdhuijzen.