ECLI:NL:RBROT:2017:5827

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
25 juli 2017
Zaaknummer
10/700151-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door het vervoeren van cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 juli 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in Duitsland en preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, werd ervan beschuldigd 1285 gram cocaïne te vervoeren. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 12 maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 10 maanden op, met aftrek van voorarrest.

De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte zorgvuldig gewogen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onrechtmatige doorzoeking van het voertuig van de verdachte, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De verdachte had toestemming gegeven voor de doorzoeking, en er waren geen aanwijzingen dat deze toestemming onder druk was verkregen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de aanwezigheid van de cocaïne in zijn voertuig, gezien de omstandigheden waaronder de drugs waren aangetroffen.

De rechtbank concludeerde dat het bewezen was dat de verdachte opzettelijk cocaïne had vervoerd, en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van het feit uitsloten. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de professionele wijze waarop de drugs waren verborgen in het voertuig. De verdachte had bijgedragen aan de instandhouding van het criminele drugscircuit, wat ernstige gevolgen heeft voor de volksgezondheid en de samenleving. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden en werd het in beslag genomen geldbedrag van € 1.265,00 aan hem teruggegeven, omdat niet was aangetoond dat dit geld verband hield met het strafbare feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/700151-17
Datum uitspraak: 20 juli 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] te Duitsland,
preventief gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Vught,
raadsman mr. P.R. van de Water, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. H.A. van Wijk, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 1.265,00, afkomstig uit de portemonnee van de verdachte.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking van het voertuig van de verdachte, welke dient te leiden tot bewijsuitsluiting en daarmee vrijspraak.
Subsidiair voert de verdediging aan dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat de bewijsmiddelen geen blijk geven van de voor het (voorwaardelijke) opzet vereiste wetenschap bij de verdachte omtrent het aanwezig hebben van drugs.
4.1.2.
Beoordeling van het primair gevoerde verweer
Onrechtmatige doorzoeking?
Blijkens het proces-verbaal bevindingen met nummer [proces-verbaalnummer 1] zagen surveillerende verbalisanten verdachte achterin een voertuig met Duits kenteken zitten. Zij zagen dat hij met zijn handen aan het rommelen was in een witkleurige bigshopper en kregen het vermoeden dat hij in het voertuig had ingebroken. Verdachte kwam uit het voertuig toen hij de verbalisanten had opgemerkt. Daarop sprak verbalisant [naam verbalisant] , die in het proces-verbaal relateert dat hij gezien zijn achtergrond de Duitse taal goed machtig is, verdachte in het Duits aan. Verdachte bevestigde dat de auto van hem was.
Verbalisant [naam verbalisant] heeft vervolgens gevraagd naar het rijbewijs en de autopapieren van de verdachte. Tevens vroeg voornoemde verbalisant aan de verdachte of hij in zijn voertuig mocht kijken. Daarop hoorde voornoemde verbalisant de verdachte zeggen dat dat goed was. De verdachte ging daarop in het voertuig zitten en zocht naar de gevraagde papieren. Daarop vroeg verbalisant [naam verbalisant] hem nogmaals in het Duits of hij in het voertuig mocht kijken en of hij ook mocht kijken in de rugzak die in de witkleurige bigshopper zat. De verdachte gaf andermaal toestemming om een onderzoek in de auto in te stellen.
De verdachte bevestigde tijdens zijn eerste politieverhoor op 23 maart 2017 dat hij op de vraag van de verbalisanten of zij in de auto mochten kijken heeft gezegd dat zij naar binnen mochten kijken, maar stelt dat hij niet heeft gezegd dat de verbalisanten de deur mochten openen en de auto in mochten gaan.
Verdachte verklaarde voorts in zijn politieverhoor op 26 maart 2017 dat de verbalisant die dit vroeg, dit in het Turks/Duits deed, en dat dat in elk geval geen goed Duits was.
In het hierboven genoemde ambtsedige proces-verbaal is duidelijk beschreven hoe bij de verbalisanten een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit is ontstaan, hoe vervolgens door verbalisant [naam verbalisant] toestemming is gevraagd om in de auto en de daarin aanwezige rugzak te mogen kijken en dat deze toestemming door de verdachte is verleend.
Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat toestemming wordt gevraagd voor het verrichten van een onderzoek. Hier mag geen misbruik van worden gemaakt, maar naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen aanwijzingen gerezen dat daarvan sprake is geweest. Integendeel, het proces-verbaal van bevindingen met nummer [proces-verbaalnummer 1] vermeldt de overwegingen die de verbalisanten ertoe brachten om de verdachte toestemming te vragen voor een doorzoeking van de auto. De rechtbank is van oordeel dat verbalisant [naam verbalisant] op basis van de door hem in overweging genomen omstandigheden redelijkerwijs tot zijn verzoek tot het verlenen van toestemming heeft kunnen komen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de stelling van de verdediging dat slechts toestemming voor het doorzoeken van een voertuig mag worden gevraagd als er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld (dat overigens naar het oordeel van de rechtbank in casu aanwezig was), getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
De verklaring van de verdachte, dat hij niet zou hebben gezegd dat de verbalisanten de deur mochten openen en de auto in mochten gaan, vindt geen steun in het voornoemde ambtsedige proces-verbaal of elders in het dossier. De rechtbank acht die verklaring van de verdachte afgezet tegen de inhoud van het ambtsedige proces-verbaal niet aannemelijk.
4.1.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.1.4.
Beoordeling van het subsidiair gevoerde verweer
Geen wetenschap bij verdachte?
De verdachte heeft tijdens de politieverhoren voor wat betreft zijn betrokkenheid bij de aangetroffen verdovende middelen vrijwel uitsluitend een beroep gedaan op zijn zwijgrecht.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij voor een door hem niet nader genoemde opdrachtgever tegen betaling geld vervoerde. Hij kreeg daar € 2.500,00 per rit voor betaald. Hij wist dat in verband daarmee een geprepareerde ruimte in zijn auto was gemaakt. Verder heeft hij verklaard dat hij die ruimte heeft gezien, dat hij wist hoe die ruimte open kon worden gemaakt en dat hij ervan uitging dat er uitsluitend geld in lag, maar dat niet heeft gecontroleerd. De verdachte wil niet verklaren wie zijn opdrachtgever was, van waar en waarheen hij dat geld moest vervoeren en naar wie.
Dat er sprake is van een professioneel aangebrachte geprepareerde ruimte in de auto blijkt voorts uit het proces-verbaal met nummer [proces-verbaalnummer 2] betreffende het ingestelde technische onderzoek aan de personenauto. De rechtbank merkt op dat met een dergelijke ruimte kennelijk is beoogd om opzettelijk goederen aan het oog van politie en justitie te onttrekken.
In de auto is € 747.000,00 aan contanten aangetroffen, waarvan € 220.010,00 op de achterbank in onder meer doorzichtige paarskleurige zakken in een big shopper en voor het overige in de voornoemde verborgen ruimte.
Verdachte heeft ter terechtzitting gesteld dat hij niet wist dat er drugs in de auto lag en dat hij daarmee ook niets te maken wil hebben. Volgens het proces-verbaal van bevindingen met nummer [proces-verbaalnummer 1] is de verbalisanten uit onderzoek in de politie informatie systemen basis voorziening informatie-integrale bevraging (bvi-ib) gebleken dat de verdachte op 24 februari 2014 samen met een andere persoon is aangetroffen in een voertuig, ten aanzien waarvan meerdere registraties zijn opgemaakt met betrekking tot drugsoverlast. Deze andere persoon heeft antecedenten met betrekking tot de Opiumwet.
Nog daargelaten dat de verklaring van verdachte dat hij in opdracht van een ander of anderen handelde geen steun vindt in het dossier en op geen enkele wijze verifieerbaar is acht de rechtbank het volstrekt onaannemelijk dat verdachte niet wist wat men in een speciaal daartoe in zijn auto aangebrachte verborgen ruimte verstopte. Gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank niet aannemelijk dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne in zijn voertuig op het moment dat hij daarin reed.
4.1.5.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 22 maart 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1285 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I. dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich op 22 maart 2017 schuldig gemaakt aan het vervoeren van ruim een kilo cocaïne in een geprepareerd voertuig.
Door dit handelen heeft verdachte zich begeven op het terrein van de omvangrijke handel in verdovende middelen. Hij heeft aldus een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door de verspreiding en het gebruik van harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Ten slotte leidt handel in en gebruik van harddrugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldscriminaliteit. Verdachte heeft hiervoor geen oog gehad en was kennelijk slechts uit op eigen financieel voordeel.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het feit dat er sprake is van een grote mate van professionaliteit, gezien het feit dat de drugs zijn aangetroffen in een professioneel aangebrachte verborgen ruimte in het voertuig van de verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juni 2017 op naam van verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld. De rechtbank heeft echter eveneens kennis genomen van het resultaat van een bevraging van het European Criminal Records Information System (ECRIS) van 10 april 2017, waaruit valt af te leiden dat verdachte op 7 mei 1999 in het Verenigd Koninkrijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar wegens strafbare feiten in verband met de illegale handel in en invoer van verdovende middelen.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer vergelijkbare soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 1.265,00 afkomstig uit de portemonnee van de verdachte verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat nergens uit blijkt dat het in beslag genomen geld te maken heeft met het strafbare feit. Het geld behoort toe aan de verdachte, zodat wordt verzocht om het geld terug te geven aan de verdachte.
8.3.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk dat het geldbedrag van € 1.265,00, dat aan de verdachte toebehoort, in relatie staat tot het bewezenverklaarde feit. Ten aanzien van dit in beslag genomen geldbedrag zal derhalve een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van de tijd die reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht;
beslist ten aanzien van het geldbedrag van € 1.265,00, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. R. Brand en W.J.M. Diekman, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L. Lobs-Tanzarella en V.A.M.G. van de Bilt, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De tweede griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 maart 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1285 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.