ECLI:NL:RBROT:2017:5798

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
10/091835-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met beroep op noodweer en psychisch overmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 juli 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging op 21 september 2013 in Rotterdam. De verdachte, samen met twee medeverdachten, zou betrokken zijn geweest bij een gewelddadige confrontatie met een groep personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten zich dreigend hebben opgesteld en geweld hebben gepleegd tegen de groep, waarbij ook goederen zijn beschadigd. De verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden niet voldeden aan de vereisten voor noodweer, aangezien de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan openlijke geweldpleging. De straf die aan de verdachte is opgelegd, bestaat uit een voorwaardelijke taakstraf van 80 uur, mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 500,00 toegewezen aan de benadeelde partij, die door de verdachte moet worden betaald. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bewijsstukken daarvoor ontoereikend waren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/091835-14
Datum uitspraak: 20 juli 2017
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. D. Matadien, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 6 juli 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.A. Boheur heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde, met dien verstande dat de verdachte van de feitelijkheden die onder het derde gedachtestreepje zijn ten laste gelegd, wordt vrijgesproken;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

Inleiding

Op 21 september 2013 heeft een confrontatie plaatsgevonden aan de [plaats delict 1] te Rotterdam tussen de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] enerzijds en een groep personen anderzijds. Op genoemde datum is op een later moment in de [plaats delict 2] te Rotterdam weer een confrontatie geweest met deels dezelfde groep personen. Deze keer waren de verdachte en beide medeverdachten daarbij betrokken.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich op 21 september 2013 samen met twee medeverdachten, in beide genoemde straten, schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen personen en goederen.
Partiële vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de feitelijkheden die onder het derde gedachtestreepje zijn ten laste gelegd, en die betrekking hebben op de [plaats delict 1] , niet wettig en overtuigend zijn bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte eveneens van de feitelijkheden die onder het vierde gedachtestreepje zijn ten laste gelegd, dient te worden vrijgesproken, omdat hij zich daaraan niet schuldig heeft gemaakt.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat iemand die deel uitmaakt van een groep die openlijk in vereniging geweld pleegt, strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor het geweld dat door andere leden van die groep wordt gepleegd. Van het in vereniging plegen van geweld is sprake indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
In de nacht van 21 september 2013 is de (inmiddels ex-)vrouw van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] samen met ongeveer 10 andere personen met drie auto’s naar de echtelijke woning aan de [plaats delict 1] te Rotterdam gegaan om haar spullen op te halen. De medeverdachte [naam medeverdachte 1] , die zich samen met de verdachte in de woning bevond, had even daarvoor het slot van de echtelijke woning vervangen, zodat zijn vrouw die woning niet in kon. De verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] hebben bij de politie verklaard dat zij zich door de groep van ongeveer 10 personen aangevallen voelden en dat zij daarom met harde voorwerpen naar buiten zijn gegaan en dreigend op die groep zijn afgelopen, waarop de groep in hun auto’s is weggereden.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij daarna samen met de twee medeverdachten de groep is gaan zoeken, maar dat zij de harde voorwerpen niet in hun auto hadden meegenomen. De rechtbank acht dit laatste niet geloofwaardig gelet op de door aangevers afgelegde verklaringen bij de politie waarin wordt gesproken over knuppels dan wel harde voorwerpen waarmee werd geslagen. De rechtbank acht deze aangiften betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Bovendien is het weinig aannemelijk dat drie personen ongewapend de confrontatie met een aanmerkelijk grotere groep zouden opzoeken, terwijl twee van die personen zich kort daarvoor juist wel van slagwapens hadden voorzien.
Uit het vorenstaande volgt dat de verdachte de gewelddadige confrontatie heeft opgezocht.
De verdachte is in de [plaats delict 2] samen met de twee medeverdachten op drie mannen uit de groep afgelopen en heeft hen omsingeld. De medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft met een hard voorwerp tegen een auto geslagen, waarbij de medeverdachte [naam medeverdachte 2] - niet met zijn vuist, zoals hij zelf heeft verklaard maar - met een hard voorwerp een autoruit heeft ingeslagen en de bestuurder van die auto bij de nek heeft vastgepakt, zoals hij bij de politie heeft verklaard.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande staat voor de rechtbank vast dat de verdachte opzet heeft gehad op geweldshandelingen in de [plaats delict 2] en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging tegen personen en een goed. Daarbij is
ook hetgeen ten laste is gelegd onder het eerste gedachtestreepje bewezen. Dit gedachtestreepje ziet naar het oordeel van de rechtbank - anders dan het standpunt van de officier van justitie - niet alleen op de confrontatie in de [plaats delict 1] , maar ook op die in de [plaats delict 2] .
Ten aanzien van de ten laste gelegde confrontatie in de [plaats delict 1] wordt nog het volgende overwogen. Nu de verdachte wordt vrijgesproken van de onder het derde gedachtestreepje genoemde feitelijkheden, zien enkel nog de feitelijkheden als opgenomen onder het eerste gedachtestreepje op genoemde confrontatie. Vastgesteld moet worden dat in het dossier voor de betrokkenheid van de verdachte bij die feitelijkheden op zichzelf voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Die feitelijkheden kunnen evenwel niet als openlijke geweldpleging als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) worden gekwalificeerd. Dit brengt mee dat voor wat betreft de confrontatie in de [plaats delict 1] een partiële vrijspraak moet volgen.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde onder het eerste, tweede en vierde gedachtestreepje heeft begaan op die wijze dat:
hij op of omstreeks 21 september 2013 te Rotterdam met een ander of
anderen, op of aan de openbare weg, [plaats delict 1] en/of de [plaats delict 2] ,
in elk geval op of aan één of meer openbare weg(en), openlijk in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen personen en/of
eengoederen,
- door met een (grote) groep personen dreigend op [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2]
en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 5] af
te lopen en/of te omsingelen, en/of (vervolgens)
- door (met een knuppel en/of een buis, althans harde en/of zware
voorwerpen) op/tegen de auto van die [naam slachtoffer 4] te slaan, en/of
- door die [naam slachtoffer 5] in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd
te slaan/stompen, en/of
- door die [naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 2] vast te pakken en/of
(vervolgens) met een knuppel en/of een buis, althans een hard en/of zwaar
voorwerp, tegen het hoofd, in elk geval het lichaam te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feit

Noodweer

Standpunt verdediging
Door de raadsman is aangevoerd dat sprake was van noodweer, omdat de verdachte zich uit lijfsbehoud moest verdedigen aangezien de groep personen de woning aan de [plaats delict 1] wilde binnen komen.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer moeten de voorwaarden van artikel 41 Sr worden vervuld. Die houden in dat het begane feit was geboden tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Of de verdediging tegen de (veronderstelde) aanranding noodzakelijk en geboden was, leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beoordeling daarvan komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval. Van belang bij deze beoordeling zijn de vragen of de verdachte zich had moeten en kunnen onttrekken aan de situatie en ook of dit van de verdachte kon worden gevergd. Voorts dient het verdedigingsmiddel in redelijke verhouding te staan tot de ernst van de aanranding.
Voorop wordt gesteld dat uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] aan de [plaats delict 1] in de woning zaten en dat zij de politie hadden kunnen alarmeren. In plaats daarvan hebben zijzelf de confrontatie met de groep opgezocht door naar buiten te gaan en hen met harde slagvoorwerpen te bedreigen. Nadat de groep de [plaats delict 1] had verlaten, zijn de verdachte en de twee medeverdachten de groep gaan zoeken en is het aan de [plaats delict 2] tot geweldshandelingen gekomen.
Naar de uiterlijke verschijningsvormen beoordeeld moeten de gedragingen van de verdachte en de medeverdachten worden gezien als aanvallend en niet als verdedigend. Onder deze omstandigheden komt de verdachte geen beroep op noodweer toe.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Conclusie
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en een goed.
Dit feit is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

6.Strafbaarheid verdachte

Psychisch overmacht

Van psychisch overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan een verdachte redelijkerwijs geen weerstand kan en behoeft te bieden. Nu bij de bespreking van het beroep op noodweer niet is gebleken dat van een dergelijke drang sprake is geweest, kan het beroep op psychisch overmacht om die reden evenmin slagen. Ook is niet gebleken dat sprake is van een op andere wijze ontstane van buiten komende drang.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Algemene overweging

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Openlijk geweld tegen personen en goederen, zoals hier aan de orde, is een ernstig feit, omdat geweld tegen een persoon een inbreuk maakt op diens lichamelijke integriteit. Tevens hebben de verdachte en de medeverdachten een inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van een ander door een autoruit in te slaan waardoor schade is ontstaan. Extra kwalijk is dat het geweld voor iedereen zichtbaar, open en bloot heeft plaatsgehad.
Dit soort feiten is in het algemeen zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 maart 2017, waaruit blijkt dat de verdachte wel eerder met justitie in aanraking is gekomen, maar dat hij niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Slotsom
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke straf. De rechtbank zal daarvan echter afzien, omdat tussen de pleegdatum van het bewezenverklaarde strafbare feit en het eindvonnis een periode ligt van 3 jaar en 10 maanden en dus sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn - als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) - van 1 jaar en 10 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit te worden gecompenseerd in de strafmaat. Hierom en mede in aanmerking genomen dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat het conflict met de bewuste groep inmiddels is uitgesproken, zal aan de verdachte een voorwaardelijke taakstraf van na te noemen duur worden opgelegd. Deze straf dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van het
ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.977,85 aan materiële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel en hoofdelijk wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
Namens de verdachte heeft de raadsman primair bepleit dat de vordering van de benadeelde partij wordt afgewezen en subsidiair dat de vordering wordt gematigd.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,00. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 21 september 2013.
Nu de vordering van de benadeelde partij grotendeels niet-ontvankelijk zal worden verklaard, wordt de benadeelde partij veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen: 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder het derde gedachtestreepje ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder het eerste, tweede en vierde gedachtestreepje ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
bepaalt dat voormelde taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 (twee) jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken.
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 21 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 500,00 ( zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 september 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 500,00 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. Benaissa, voorzitter,
en mrs. J. Snitker en V.F. Milders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 september 2013 te Rotterdam met een ander of
anderen, op of aan de openbare weg, [plaats delict 1] en/of de [plaats delict 2] ,
in elk geval op of aan één of meer openbare weg(en), openlijk in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen personen en/of goederen,
- door met een (grote) groep personen dreigend op [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2]
en/of [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 6] en/of [naam slachtoffer 5] af
te lopen en/of te omsingelen, en/of (vervolgens)
- door (met een knuppel en/of een buis, althans harde en/of zware
voorwerpen) op/tegen de auto van die [naam slachtoffer 6] te slaan, en/of
- door die [naam slachtoffer 5] in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd
te slaan/stompen, en/of
- door die [naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 2] vast te pakken en/of
(vervolgens) met een knuppel en/of een buis, althans een hard en/of zwaar
voorwerp, tegen het hoofd, in elk geval het lichaam te slaan;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )