ECLI:NL:RBROT:2017:5793

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
10/742008-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met alcoholgebruik en ongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 juli 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval onder invloed van alcohol. De verdachte reed op 7 oktober 2015 in Dordrecht met een alcoholgehalte tussen de 740 en 850 microgram per liter uitgeademde lucht. Tijdens het ongeval kwam hij in botsing met een fietser, die ten val kwam en zwaar lichamelijk letsel opliep. De officier van justitie eiste een voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de fietser had geraakt, en sprak hem vrij van de eerste tenlastelegging. Echter, de rechtbank achtte de feiten 2 en 3, het rijden onder invloed en het verlaten van de plaats van het ongeval, wel bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor deze feiten, maar oordeelde dat hij voor het derde feit niet strafbaar was, omdat hij voldoende informatie had achtergelaten voor de vaststelling van zijn identiteit. De rechtbank legde een geldboete op, een ontzegging van de rijbevoegdheid en een taakstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/742008-16
Datum uitspraak: 20 juli 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. P. Hoogenraad, advocaat te Maassluis.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 juli 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L. Visser heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 150 uur en bij niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 75 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
4.1.1
Standpunt van de officier van justitie
De verdachte reed op 7 oktober 2015 te Dordrecht met zijn personenauto op de Blaauwweg richting de Galileilaan toen een voor hem rijdende fietser naar de linkerkant van de rijbaan reed om linksaf de Regenboogstraat in te rijden. De verdachte reed het slachtoffer van achteren aan, waardoor zij ten val kwam op het wegdek. De verdachte verkeerde op dat moment onder invloed van alcohol: een alcoholgehalte tussen de 740 en 850 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. Blijkens de verklaring van de getuige [naam getuige 1] reed de fietser aan de linkerzijde van de rijbaan en had de verdachte haar rechts kunnen passeren. De verdachte had bovendien de fietser kort hiervoor zien rijden op het fietspad en had haar daarom tijdig kunnen en moeten opmerken, maar deed dat niet. Hij hield onvoldoende afstand en remde niet tijdig met een aanrijding tot gevolg. De invloed van de alcohol heeft het inschattings- en reactievermogen van de verdachte aangetast. Dit heeft een grote rol gespeeld in de toedracht van dit ongeval, waardoor hij een verkeerde inschatting heeft gemaakt van de verkeersituatie ter plaatse. De ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte dat hij het slachtoffer niet heeft geraakt met zijn auto is ongeloofwaardig gelet op zijn bij de politie afgelegde verklaring dat hij de fietser raakte, dat hij een klap hoorde en op grond van het sporenbeeld en de schade aan de beide voertuigen.
4.1.2
Beoordeling
Op 7 oktober 2015 reed de verdachte met zijn auto op de Jagerweg (richting De Leeuwstraat) en sloeg hij linksaf de Blaauwweg op (richting Galileïlaan). Het slachtoffer reed in tegenovergestelde richting op de fiets op de Jagerweg (vanuit richting De Leeuwstraat) en sloeg rechtsaf de Blaauwweg op (richting Galileïlaan). Vervolgens wilde zij (kennelijk) linksaf de Regenboogstraat inrijden, die kort volgt op de bocht die het slachtoffer net had genomen. Vervolgens vindt er een ernstig ongeval plaats tussen de auto van de verdachte en het fietsende slachtoffer.
De rechtbank acht het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen verklaard.
De getuige [naam getuige 1] heeft twee verklaringen afgelegd. Zij verklaarde op 8 oktober 2015 dat de fietser op de linkerrijbaan reed en dat de personenauto haar rechts had kunnen passeren. Op 26 februari 2016 verklaarde zij evenwel dat zij de fietser en de bestuurder voor de aanrijding niet had zien rijden en dat zij alleen het moment van de aanrijding had gezien. Voorts volgt uit de door de getuige [naam getuige 1] gemaakte tekening dat de fiets al links stond voorgesorteerd, terwijl dit niet overeenkomt met de bevindingen van de politie in het ‘Onderzoek plaats aanrijding en voertuigonderzoek’ en tenslotte verklaart zij dat de verdachte uit een andere richting kwam, namelijk dezelfde kant als het slachtoffer, terwijl hij uit de tegengestelde richting kwam gereden.
In het proces-verbaal ‘Onderzoek plaats aanrijding en voertuigonderzoek’ concluderen de verbalisanten op grond van de krassporen op het wegdek dat de bots- en glijsnelheid matig was en dat de meest waarschijnlijke toedracht was dat de bestuurster van de fiets tijdens het voorsorteren voor of tijdens het naar links afslaan het dicht, kort achter haar rijdende voertuig van verdachte niet voor had laten gaan. De fietser kwam hierdoor met de linkerachterzijde van de bagagedrager van haar fiets in botsing met de rechtervoorzijde van de bumper van het voertuig van de verdachte en kwam met haar fiets ten val.
Het slachtoffer is zelf niet door de politie gehoord en andere getuigen van het ongeval ontbreken.
De verdachte heeft zelf verklaard dat het slachtoffer zonder te kijken en richting aan te geven abrupt haar fiets links de rijbaan op heeft gestuurd om de weg over te steken en dat de afstand tussen zijn auto en de fiets van het slachtoffer daarbij zodanig klein was dat de verdachte geen enkele kans had om te reageren en dat hij daarom niets aan het ongeval kon doen.
In de gegeven omstandigheden kan niet worden uitgesloten, zoals de verdediging heeft bepleit, dat het slachtoffer zonder (goed) te kijken en richting aan te geven ineens haar fiets links de rijbaan op heeft gestuurd om de weg over te steken en dat de afstand tussen verdachtes auto en de fiets van het slachtoffer daarbij zodanig klein was dat de verdachte geen enkele kans had om te reageren en dat hij daarom niets aan het ongeval kon doen. Het feit dat de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde is verwerpelijk, maar is gelet op voornoemde omstandigheden onvoldoende om een veroordeling op grond van artikel 6 dan wel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 op te baseren.
De verdachte zal dus van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
4.2
Feit 2:
De rechtbank stelt vast dat er voldoende bewijs voorhanden is voor het tenlastegelegde feit dat de verdachte op 7 oktober 2015 een auto heeft bestuurd met een ademalcoholgehalte gelegen tussen 740 en 850 microgram alcohol per uitgeademde lucht. De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat de verdachte na het ongeluk vier “pittige/grote baco’s” -zoals de verdachte heeft verklaard- heeft gedronken en dat het ademalcoholgehalte dan zo hoog is als voornoemd. De verdachte heeft zelf verklaard dat hij die middag bij zijn ouders twee ‘baco’s’ heeft gedronken, overigens nadat hij eerder tegen de politie had verklaard bij zijn ouders alleen cola te hebben gedronken. Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat hij, kort na het ongeval, een sterke alcohollucht rook bij de verdachte. Bij het binnentreden van de woning van de verdachte door de politie iets meer dan anderhalf uur na het ongeval heeft de politie geen fles alcohol noch een glas zien staan in de benedenverdieping van de woning (gang, woonkamer en keuken). Daarbij heeft het NFI het ademalcoholgehalte gecorrigeerd rekening houdende met het drinken van de verdachte na het ongeluk.
4.3
Feit 3:
De verdachte heeft verklaard dat hij kort bij de plaats van het ongeval is gebleven, maar vervolgens is weggereden. Gelet op deze verklaring, alsmede de getuigenverklaringen hieromtrent kan het feit worden bewezen.
4.1.3
Conclusie ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3:
Niet bewezen is dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
De rechtbank acht het onder 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op of omstreeks 07 oktober 2015 te Dordrecht als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, was gelegen tussen 740 en 850 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
3.
hij op of omstreeks 07 oktober 2015 te Dordrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), betrokken bij een verkeersongeval op de Blaauwweg en/of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, en/of bij dat verkeersongeval, naar hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten de bestuurster van een fiets, genaamd [naam slachtoffer] ) letsel en/of schade was/waren toegebracht, de plaats van het ongeval heeft verlaten;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2.
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994;
3.
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Ten aanzien van feit 2
Er zijn geen gronden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, zodat de verdachte strafbaar is.
Ten aanzien van feit 3
6.2
Standpunt van de officier van justitie
De verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten, ondanks dat hij werd tegengehouden, om zich te onttrekken aan het ongeval in verband met zijn alcoholgebruik. De identiteit van de verdachte is niet behoorlijk vastgesteld doordat hij slechts zijn kenteken, naam en adres zonder telefoonnummer achter heeft gelaten bij de getuige [naam getuige 3] .
6.3
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte voldoende informatie heeft verstrekt aan de getuige [naam getuige 3] voor een behoorlijke vaststelling zijn identiteit als bedoeld in artikel 7 tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte stopte na het ongeval en gaf zijn kenteken, naam en adres door aan de getuige [naam getuige 3] die deze informatie in haar telefoon zette. Bij aankomst van de politie gaf zij deze informatie direct door aan de politie. De informatie was juist en op grond van die informatie is de politie naar de woning van de verdachte gegaan. Dat de verdachte niet zijn telefoonnummer heeft achtergelaten doet hier niets aan af. Gelet op het vorenoverwogene komt de rechtbank tot het oordeel dat de wettelijke strafuitsluitingsgrond zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wegenverkeerswet1994 van toepassing is.
6.4
Conclusie
De verdachte zal ten aanzien van het derde feit worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Motivering straf

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon, de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een personenauto bestuurd op de openbare weg terwijl hij onder invloed was van alcoholhoudende drank met een alcoholgehalte dat tussen de 740 en 850 microgram bedroeg. De verdachte heeft door aldus te handelen zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd en heeft bovendien de verkeersveiligheid en andere verkeersdeelnemers ernstig in gevaar gebracht.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 juni 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met de mate waarin de door de wetgever gestelde norm van hoeveelheid alcohol per liter uitgeademde lucht door het bewezen verklaarde is overschreden en het feit dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard door het CBR en niet duidelijk is wanneer de verdachte weer beschikt over een geldig rijbewijs, nu hij niet voornemens is om aan de gestelde voorwaarden van het CBR te gaan voldoen.
De rechtbank ziet in het vorenstaande vanuit het oogpunt van vergelding en preventie
aanleiding om af te wijken van de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken die indicatief zijn voor de straffen die in het onderhavige geval plegen te worden opgelegd. De rechtbank acht alles afwegend dat een geldboete, een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid en een taakstraf van na te noemen duur passend en geboden is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 23 en 24c, van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde onder 2 oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde onder 3 niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
veroordeelt de verdachte tot een geldboete van
€ 950,00 (negenhonderdvijftig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 19 dagen hechtenis;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
4 (vier) maanden;
bepaalt dat de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de duur van de invordering en inhouding van het rijbewijs op grond van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
40 (veertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 dagen
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Jordaan, voorzitter,
en mrs. J. van Dort en D. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. R. van Puffelen en M. van Driel griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 07 oktober 2015 te Dordrecht als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig
heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke
verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het
openbaar verkeer openstaande weg, de Blaauwweg,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl
-hij, verdachte, met het door hem bestuurde voertuig is gaan rijden na
zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn
adem tussen 740 en 850 microgram, in ieder geval meer dan 220 microgram,
alcohol per liter uitgeademde lucht bedroeg en/of hij, verdachte, verkeerde
in een toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid, van de
Wegenverkeerswet 1994, en/of
hij, verdachte, (mede) door het gebruik van alcoholhoudende drank verkeerde
in een toestand dat gevaar bestond voor het niet voortdurend onder controle
hebben van een door hem bestuurd voertuig en/of dat gevaar bestond dat hij als
bestuurder niet voortdurend in staat was handelingen te verrichten die van
hem werden vereist,
-ondanks voornoemde toestand (als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet
1994) een voertuig is gaan besturen en blijven besturen en/of
-op die Blaauwweg niet uiterst rechts van de rijbaan heeft gereden en/of
-niet of niet tijdig heeft bemerkt dat een fietsster doende was de door haar
en verdachte gevolgde weghelft van die Blaauwweg naar links over te steken
(kennelijk) om op de kruising (met de Regenboogstraat) linksaf te slaan en/of
-zijn voertuig niet tijdig kon afremmen of tot stilstand brengen binnen de
afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-links op die weghelft, ter hoogte van het convergentievlak/de middenas van
die weg, in botsing of aanrijding is gekomen met die fietsster, die vervolgens
ten val is gekomen,
waardoor die fietsster, genaamd [naam slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (te weten
een breuk van het rotsbeen, bloedingen tussen de hersenvliezen,
hersenkneuzingen, een halswervelbreuk en een ribbreuk) of zodanig lichamelijk
letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
art 8 en art 6 Wegenverkeerswet 1994
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 oktober 2015 te Dordrecht als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Blaauwweg, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die
weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die
weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
-op die Blaauwweg niet uiterst rechts van de rijbaan heeft gereden en/of
-niet of niet tijdig heeft bemerkt dat een fietsster doende was de door haar
en verdachte gevolgde weghelft van die Blaauwweg naar links over te steken
(kennelijk) om op de kruising (met de Regenboogstraat) linksaf te slaan en/of
-zijn voertuig niet tijdig kon afremmen of tot stilstand brengen binnen de
afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-links op die weghelft, ter hoogte van het convergentievlak/de middenas van
die weg, in botsing of aanrijding is gekomen met die fietsster, die vervolgens
ten val is gekomen;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
2.
hij op of omstreeks 07 oktober 2015 te Dordrecht als bestuurder van een
motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik
van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een
onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de
Wegenverkeerswet 1994, was gelegen tussen 740 en 850 microgram, in elk geval
hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
3.
hij op of omstreeks 07 oktober 2015 te Dordrecht, als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), betrokken bij een verkeersongeval op de Blaauwweg
en/of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, en/of bij dat
verkeersongeval, naar hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden,
aan een ander (te weten de bestuurster van een fiets, genaamd [naam slachtoffer] )
letsel en/of schade was/waren toegebracht, de plaats van het ongeval heeft
verlaten;
art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994